Tekst: Ankie Lok | Fotografie: Johan de Groot
Vergeet even het “standaard” potje voetbal of tennis: we gaan terug naar toen, naar de tijd waarin sporten als kaaibakken, fjierljeppen en kaatsen nog volop op de sportieve agenda stonden. We brengen een ode aan deze drie sporten, die toch nog door een aantal fanatiekelingen met trots beoefend worden. Vandaag: kaaibakken!
Dit artikel verscheen in Noorderland nummer 6 van 2021.
Met de middelen van de natuur
Het kaaibak-middelpunt van het universum ligt in Nieuwe Pekela, op het gras van camping Wel Wait (“wie weet”). Daar wordt elke zomer, al sinds halverwege de jaren 80, een heus Nederlands kampioenschap gehouden. Het klinkt als een zware wedstrijd voor een spel dat met zeer eenvoudige middelen wordt gespeeld. Een houten blok van zo’n 20 centimeter lang, munten of fiches, en vuistdikke keitjes om mee te gooien; meer heb je niet nodig. En dat is precies de charme, aldus voormalig medeorganisator Wim Dussel (84): ‘Het is een heel simpel spel waar je direct mee aan de gang kan. Je hebt geen dure attributen nodig. En als je geen kei voorhanden hebt, dan neem je een halve baksteen en maak je die zelf een beetje rond. Je maakt gebruik van de middelen uit de natuur.’
De regels in het kort: samen met bijvoorbeeld nog vijf spelers leg je allemaal een muntje op het blok, om de beurt probeer je met een kei het blok om te gooien zodat de muntjes eraf vallen. Muntjes die met de kopkant naar boven belanden, mag je in je zak steken. Ondertussen kun je ook medespelers dwarszitten door hun werpsteen te raken, oftewel te “doden”. Wie de laatste muntjes van het blok weet te gooien, is de winnaar.
Hoewel de fanatiekste pleitbezorgers in de Veenkoloniën zijn te vinden, is het spel allerminst exclusief Gronings. Het wordt ook in Drenthe gespeeld (“bloktikken”, “blokgooien”), in Friesland (“piksjitten”) en Twente (“butken”). In Noord-Holland lijkt het “steenwerpen” eraan verwant en zelfs over de grens is het spel bekend. Zo hielden de organisatoren van het kampioenschap ooit een uitwisseling met de spelers op het Duitse Waddeneiland Norderney.
Met al zijn varianten – en lokaal vaak iets andere regels – heeft het spel een eeuwenlange geschiedenis, volgens de overlevering zou het al in de Middeleeuwen zijn ontstaan. De kampioenschappen in Nieuwe Pekela trekken doorgaans zo’n 30 tot 40 deelnemers, van pubers tot tachtigers. Wim en zijn vrouw Janny hielpen jarenlang met de organisatie en doen inmiddels gewoon zelf weer mee. Want dat is ook een pluspunt: kaaibakken gaat nog prima op hoge leeftijd. De oudste speler van jaren geleden was zelfs een zeer gewenste deelnemer. Wim: ‘Als hij er niet was, kon het niet doorgaan. Met hem kwam ook de spelgeest bovendrijven.’
Stoetje verdaind
Dat Wim uitgroeide tot ambassadeur van het kaaibakken is in feite te danken aan Janny. Wim groeide op in Eelde, waar het spel niet zo bekend was. De ouders van Janny daarentegen speelden het in de Veenkoloniën jaarlijks met de familie, zoals dat daar van oudsher gebruikelijk was: ‘In de crisis van de jaren 20 waren veel mensen werkloos en hadden ze nauwelijks geld. Kaaibakken ging ook om centen, dus als je had gewonnen, kon je weer een broodje kopen: “Ik heb weer ’n stoetje verdaind,” zeiden ze dan.’ Als in de winter de diepen bevroren waren, werd het spel gespeeld op het ijs. Op het gras van Wel Wait gaat het ook uitstekend, vindt Wim. ‘Het kan overal, zelfs in het mulle zand in Drenthe.’ Eenmaal bekend met het kaaibakken speelde onderwijzer Wim het vanaf 1967 met zijn leerlingen op de lagere school in Wildervanksterdallen, ook op schoolreisjes ging het materiaal mee. Tot op heden promoot hij het spel via het Veenkoloniaal Museum in Veendam.
- Ankie Lok
- Johan de Groot