Ieder jaar
Het is vaste prik. Elk jaar op Sint Anthonie – 17 januari – komen de twaalf broeders van het eeuwenoude Sint Antoniusgilde uit Dwingeloo in vergadering bijeen in Hotel-Restaurant Wesseling. Dan wordt de pacht geïnd van een aantal panden waarop een zogenaamde “erfdienstbaarheid” ligt. Die pacht komt sinds mensenheugenis ten goede aan inwoners die het minder breed hebben. Zoals de boterpacht, die van oudsher rust op het voormalige Schultehuis in Dwingeloo. Het is een frappant ritueel dat vele eeuwen en generaties teruggaat, maar ook in de 21ste eeuw nog staat als een huis.
Unieke traditie
Als secretaris en penningmeester Egbert Muggen en bestuurslid Roelof Waninge aan een tafeltje in Wesseling in hun koffie roeren, dempen de gildebroeders hun stemgeluid als vanzelf. Want práten over het Sint Antoniusgilde, en dan met name over de bijzondere daden van goedertierenheid, is eigenlijk not done. Op zich is er niks mysterieus aan, maar dat is nou eenmaal zo gegroeid. De oorspronkelijke liefdadigheidsinstelling loopt niet graag te koop met donaties aan minderbedeelde dorpsgenoten, en de twaalf leden zijn zeker niet van het borstklopperige type. Al verdient dit gilde het best om eens vol in de schijnwerpers te staan vanwege z’n unieke wintertraditie, die al sinds de late middeleeuwen bestaat én gekoesterd wordt.
Brand in Schultehuis
Laten we het voor ’t gemak maar houden op “ergens” rond 1600. Vanaf dat moment wordt het Sint Antoniusgilde in de annalen vermeld, als een fonds van én voor de oude gemeente Dwingeloo. Maar Egbert vermoedt stellig dat er ook voor die tijd ‘al wel iets geweest moet zijn’. Schriftelijke bewijzen zijn daar niet van, want grote flarden van de Dwingelose dorpsgeschiedenis die lagen opgeslagen in het Schultehuis gingen verloren bij een grote brand, begin 17de eeuw. Een pand dat trouwens nog steeds een bijzondere band met het gilde onderhoudt, maar daarover straks meer. De schulte was in die dagen zo’n beetje de belangrijkste figuur in het dorp en zowel burgemeester, notaris als officier van politie. Ingezetenen konden bij hem terecht voor onder andere het laten verzegelen en registreren van verkopingen van onroerend goed.
Collectief geheugen
Egbert graaft in zijn tas, vist er een vergeeld duimdik notulenboekje uit dat niet zou misstaan in de vitrine van een museum en zegt: ‘Alle documentatie is sindsdien, na die brand, bewaard gebleven.’ Deels bij de bestuurder zelf in keurige ordners, maar voornamelijk toch in beheer van “het collectief geheugen” van de Drentse samenleving, het Drents Archief in Assen. De stapel gildeboeken is intussen enorm en gedeeltelijk gelukkig gedigitaliseerd; hierin staat een opsomming van eigendommen, aflosbare en niet aflosbare pachten, notulen van jaarvergaderingen en opgaven van inkomsten en uitgaven. Van die verschillende pachtinkomsten is de “boterpacht” die op het voormalig Schultehuis in Dwingeloo rust toch wel de opmerkelijkste, en een die tot de fantasie spreekt.
Arm veengebied
‘Een groep notabelen in de samenleving dacht iets te moeten doen voor de arme bevolking,’ zo verklaart Egbert het ontstaan van het gilde. De Sint Nicolaaskerk met z’n markante “siepeltoren” speelde beslist een voorname rol binnen het Sint Antoniusgilde. Een elitegezelschap in die dagen, waarin naast de plaatselijk predikant ook andere gegoede lieden – uitsluitend mannen – zitting hadden; de schulte natuurlijk en de adellijke heren van havezaten als Oldengaerde en Batinge. ‘Er waren in die tijd nog geen sociale voorzieningen,’ vertelt Roelof, ‘de armsten waren afhankelijk van dergelijke hulp en de verschillen tussen arm en rijk waren heel groot. Dwingeloo was een veengebied vol arme, hardwerkende arbeiders, je had overal turfgravers en keuterboertjes met snippers land.’ Egbert valt bij: ‘De kerk was eigenaar van de armenhuizen, waarvan Dwingeloo er twee had. Het leven was karig op het Drentse platteland van de 17de eeuw.’ Uit die tijd dateert het gilde, dat zich over de armsten ontfermde met een jaarlijkse gift.
Pakjes roomboter
Boter dus, bijvoorbeeld. De eigenaar van het Schultehuis werd én wordt geacht jaarlijks een klomp boter van precies 8 pond af te dragen aan de broeders van het Sint Antoniusgilde. Zo geschiedt dat anno 2024 nog steeds, dit is zelfs notarieel vastgelegd. Roelof: ‘Deze bijzondere regel staat in de koopakte omschreven en gaat dus over van eigenaar op eigenaar, het is een erfdienstbaarheid op het huis.’ De boterpacht is de enige soort die nog steeds in natura wordt uitbetaald.
De familie Masselink kocht het witbepleisterde Schultehuis aan de oostzijde van de brink een jaar of 20 geleden. Dorpsdierenarts Renate en haar man Michiel hebben ongetwijfeld even hun wenkbrauwen gefronst toen ze de kleine lettertjes van de koopakte lazen: bij hun huis hoort de boterpacht. Daar valt geen speld tussen te krijgen. ‘Ze krijgen een handgeschreven kaart van het gilde en worden daarop verzocht de boter te komen brengen, op 17 januari,’ zegt Egbert. ‘Tegenwoordig niet meer als grote klomp, maar 8 pond verdeeld over zestien pakjes roomboter.’
Symboliek, geen gewin
Er is een handvol panden met een erfdienstbaarheid in de vorm van ‘pachten’, zoals de roggepacht, die vroeger ook fysiek werd uitgekeerd. Dan bracht de boer het verschuldigde graan bij Wesseling. Nu gebeurt dit gewoon met klinkende munt. Door de ruilverkaveling heeft het gilde nu nog één perceel grond met een normale pachtovereenkomst.
Bijzonder is de pacht die op 17 januari van de voormalige havezate Batinge wordt geïnd. De bewoners dienen volgens ijzeren wet “per jaar 15 caroliguldens” af te dragen aan het gilde. De huidige penningmeester lacht: ‘Dat bedrag is nooit geïndexeerd. Het is nog steeds 15, zij het nu in euro’s.’ Een grijpstuiver dus. Daarmee komt het duo ook toe aan de essentie van hun bijzondere gilde. ‘Het gaat ons niet om het gewin. Rijk worden we er niet van, het stelt financieel niks voor, maar we willen de symboliek graag in standhouden.’
Voormalige gemeente
In een grijs verleden was het vrij eenvoudig om de minder bedeelden in eigen kring een helpende hand toe te steken. Het ging én gaat tenslotte om inwoners van de voormalige gemeente. ‘Buren’ uit Dwingeloo, Eemster, Lhee, Lheebroek, Geeuwenbrug, Leggeloo, Westeinde (waar de havezate Oldengaerde staat) en een stukje van Dieverbrug (‘alleen de oostkant van het kanaal’). De notulen reppen van 20 á 30 inwoners die – uiteraard volstrekt anoniem – zijn geholpen. Roelof: ‘Als 17 januari naderde werden de gildebroeders nog weleens op de schouder getikt van: denk je ook om míj…? Of mensen verzamelden zich vroeger voor de deur bij Wesseling, in de hoop iets te krijgen.’
Trots of schaamte
Maar in de 21ste eeuw gaat het er anders aan toe. Egbert Muggen herinnert zich dat, toen hij in 2005 bij het gilde kwam, ze nog wel in het donker op pad gingen ’s avonds, om ongezien bij mensen thuis de pakjes boter of euro’s af te leveren. ‘We hadden contact met de sociale dienst van de gemeente, met kerken die hun gemeenteleden goed kennen en we zitten zelf ook midden in de samenleving, wisten dus wel wie een beetje hulp kon gebruiken. Daar gaf je als gilde geen ruchtbaarheid aan, mensen lopen daar niet graag mee te koop,’ begrijpen de mannen. Maar langs de deuren lopen, dat kan tegenwoordig echt niet meer. ‘Het werd pijnlijk op een gegeven moment,’ zegt Egbert, ‘je kunt mensen in hun trots krenken of ze schamen zich juist, al is dat nergens voor nodig natuurlijk. En vanwege de AVG – kort gezegd de privacywet – komen wij ook niet meer aan persoonlijke gegevens. Bovendien is de noodzaak om het op deze manier te doen verdwenen; er zijn ook andere wegen om mensen te helpen, bijvoorbeeld via de Voedselbank.’
Een eer voor het leven
Hoe wordt een man gildebroeder? Dat is een verhaal apart. Het gilde is geen club waar je lid van kunt worden; er is geen wachtlijst. Je zou kunnen stellen dat gildebroeders “uitverkoren” zijn. Ze worden voor het leven benoemd door de overige gildebroeders, moeten binnen de (voormalige) gemeentegrenzen van Dwingeloo wonen én familie zijn van het gildelid dat – bij een verhuizing of overlijden - wordt opgevolgd. Een zoon, een broer of neef. Dat is nog wel een dingetje. ‘Aanverwante familie is niet altijd één, twee, drie te vinden,’ weet Roelof. ‘Soms moet je een heel eind terug in de bloedlijn van een geslacht.’ Het is weleens voorgekomen dat het bestuur in het Drents Archief belandde. ‘Elke broeder heeft tot aan 1632 een staat van z’n voorganger.’ Egbert Muggen weet nog goed hoe het ging. ‘Ik stond het dak te repareren, ik had het nooit verwacht.’ Zijn zwager was de gedoodverfde opvolger, maar die woonde niet meer binnen de gemeentegrenzen. Zodoende kwam hij in beeld: ‘Het is een eer als je hiervoor gevraagd wordt.’ Ook voor Roelof kwam zijn benoeming onverwachts. ‘Ik zat op kantoor toen mijn vrouw belde. Ze zei: er staan hier twee mannen voor jou aan de deur. Het is 17 januari, het is gildedag.’
De Grote Gildedag
En dan De Grote Dag zelf. Altijd de 17de, behalve ‘s zondags, dan is het de maandag erop gildedag. In al die jaren hebben ze voor zover bekend nog maar drie keer verstek moeten laten gaan; tweemaal als gevolg van corona en in 1944, toen de gildebroeders door de oorlog niet bijeen konden komen. ‘We openen de agenda pas als de club compleet is,’ zegt Egbert. ‘Als er een nieuwe gildebroeder moet worden benoemd wachten we eerst tot die ook aanwezig is.’ Van 10 uur ’s morgens tot 10 uur ’s avonds zit het gilde in een gereserveerde ruimte: de Spiegelzaal (‘ook al is het bedrijf wegens vakantie gesloten, voor óns gaan ze die dag open’), waar wordt vergaderd over land, pacht, beheer van goederen en de verdeling van gelden. ’s Middags komen de pachters binnen. Kleine bedragen worden cash afgerekend. ’Ze krijgen een uitgeschreven kwitantie mee’ en de bewoners van het Schultehuis bezorgen hun pakjes boter.
Stokvis met kapucijners
‘Het is een ritueel,’ vertelt Roelof, ‘het pijproken hoort daar ook bij, net als het diner.’ Wat de pot schaft? Eerst warm bockbier. Het gerstenat wordt in de namiddag in een grote ketel verwarmd en uitgeserveerd door de twee laatste toegetreden broeders. Dan wordt er gegeten: altijd stokvis met kapucijners en rundvlees dat formeel “van de twaalfde rib van de koe” moet komen. Toe is er rijst met bruine suiker en rozijnen. Aan al die (ongeschreven) regels worden geen concessies gedaan. ‘Tenzij die vis onbetaalbaar wordt natuurlijk. We blijven wel een filantropische instelling.’ Opheffen? Stellig: ‘Dat is niet aan de orde.’ Sommige gewoontes blijven fier overeind, andere gaan met hun tijd mee. Beide bestuurders grijnzen: ‘Vroeger betaalden de gildebroeders zelf de verwarming in Wesseling, in de vorm van een karrenvracht turf. Nu zorgt iemand bij toerbeurt voor iets lekkers bij de koffie.’
- Stichting Dwingels