Een kraakheldere winterdag gloort. We hebben de muts diep over de oren getrokken en een stel gevoerde laarzen houdt onze voeten warm. Het juiste schoeisel voor een wandeling zoals deze: de route – check de paarse paaltjes – door het grootste rietmoeras van Groningen bestaat voornamelijk uit onverharde graspaden, natte pollen en zompige veenklei, met af en toe een hoefafdruk. Plus een verse vlaai. Da’s het werk van de Groninger blaarkoppen en herefords, koeien die in dit relatief nieuwe natuurgebied voor begrazing zorgen en zo het open karakter van dit gebied bewaken. Met een beetje mazzel komen we ze nog wel tegen onderweg.
Uitnodigende grasmat
De runderen zijn eigendom van boeren die samenwerken met Staatsbosbeheer en deze landerijen pachten en beheren. Ze zijn aangesloten bij het Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer Slochteren (ANLS), het collectief dat zorgt dat de koeien hier het jaarrond vrij kunnen rondlopen, daarnaast ook de rasters onderhoudt, maait en snoeit.
Sommige percelen gras worden voor de winter kort gemaaid met de machine, om uitnodigend te zijn voor typische wintergasten zoals foeragerende ganzen. Het gaat om een zogenaamde “wintergastenweide” van 20 hectare groot. De natte natuur is aantrekkelijk voor ze en in deze tijd van het jaar krijgen de dieren hun broodnodige rust. ‘Maar in het Groninger Ganzenakkoord is wél afgesproken dat we de populatie ganzen moeten terugdringen,’ vertelt boswachter Beppie van der Sluis. ‘In het akkoord staat dat overlast van te grote aantallen ganzen moet worden voorkomen en schade aan gewassen beperkt.’
Laarzen in klei-op-veen
We troffen Beppie volgens afspraak op de parkeerplaats aan de Graauwedijk. Een opgewekte verschijning in Staatsbosbeheergroen. Anderhalf jaar is de geboren Fries (‘maar ik woon al m’n halve leven in Groningen!’) nu boswachter, met de werkschuur in Midwolda als vaste standplaats. Het zal fifty-fifty zijn, het buiten- en binnenwerk dat dit beroep met zich meebrengt. Maar het liefste staat de vrolijke brunette toch met haar laarzen in de klei-op-veengrond, de blik vorsend over haar uitgestrekte werkterrein: is de bebording nog op orde, hoe staat het met de hekjes, de bankjes en de paden? En hé, was dat nou een baardmannetje…?
Samen met een team collega’s is Beppie verantwoordelijk voor de beheereenheid Duurswold/Oldambt, waaronder ’t Roegwold valt. Geef haar maar de open ruimte; het vlakke land. ‘Ik hou enorm van de weidsheid in deze streek, het open landschap met de vogels, maar ook de variëteit van dit natuurgebied is bijzonder. Want vergis je niet, in ’t Roegwold heb je alles voorhanden: moeras, weiland, water en kleine bosjes.’
Tetjehorn gered
In 2002 is de herinrichting van Tetjehorn afgerond. Een van de vijf deelgebieden in ’t Roegwold. “Roeg” is Gronings voor ruig, “wold” staat voor open veengebied met struweelbosjes, kenmerkend voor de Woldstreek waarin dit gebied ligt. ‘Het is dynamisch moeras en kruiden- en faunarijk grasland, met ook veenmosrietland,’ doceert Beppie. ‘Dat is een heel bijzonder natuurtype; behalve veenmos groeit er bijvoorbeeld ook ronde zonnedauw, kleine valeriaan en addertong.’
‘Door het hoge waterpeil blijft het veen goed nat en is er minder sprake van verzuring en verbossing. Veengrond neemt vele malen méér CO² op dan bos.’ De natuurbeheerders kunnen het peil regelen, ‘en bij nood kan er water worden ingelaten uit het Schildmeer.’ We hadden het water van het Schildmeer vanaf de uitkijktoren al zien glinsteren. Het zicht rondom was weergaloos, zelfs zonder verrekijker. En dan te bedenken dat dit op een haar na één groot vakantiepark zou zijn geweest als de natuurvereniging Avifauna Groningen niet had ingegrepen.
De leden wisten al sinds de jaren 70 dat de provincie goud in handen had met Tetjehorn: hun inventarisaties brachten broedgevallen van vogelsoorten als roerdomp, waterral en bruine kiekendief aan het licht. Mooi, maar de (toenmalige) gemeente Slochteren had andere plannen met het laaggelegen gebied, dat in hun ogen van weinig waarde was. Er zouden recreatiewoningen komen. Met een geslaagde actie wisten de natuurliefhebbers dit ternauwernood te voorkomen; dankzij een kavelruil met agrariërs in het gebied kon de metamorfose van Tetjehorn zo rond de eeuwwisseling beginnen en een dikke 20 jaar later is dit het resultaat. Sommige sloten zijn gedempt, andere juist verbreed. Ze dooraderen nu de rietvelden. Plaatselijk werden stukken grond weggespit en zijn kreekjes en plassen gegraven.
Nieuwe en oude natuur
Terwijl haar verrekijker meedeint, vertelt Beppie hoe ze zo in dit vak verzeild is geraakt. Hoe ze, met een achtergrond in de communicatiewetenschappen en werkervaring in de journalistiek, plots besloot het over een andere boeg te gooien en haar hart te volgen. ‘Ik vond de natuur altijd al geweldig en had ineens heel sterk het gevoel: ik wil boswachter worden. Dat is het!’
Als boswachter publiek paart ze haar liefde voor de natuur aan haar talent om bezoekers voor te lichten, mee te nemen en rond te leiden. Zoals hier, in Tetjehorn. Een stukje Groningen met zoveel gezichten. Tegelijk oud en jong. Het staat al vermeld op een kaart uit 1781: het oorspronkelijke natuurgebied werd ontgonnen tot landbouwgrond en – zo rond de laatste eeuwwisseling – weer getransformeerd tot “nieuwe” natuur. De natuurlijke hoogteverschillen zoals historische wierden en kleine zandruggen bleven bewaard in dit landschap. Net als de oude erfbeplanting. ‘Je kunt precies zien waar oude boerderijen stonden, daar staat nu nog wat zwaarder, hoog geboomte.’
Zeearend voelt zich thuis
De paarse paaltjesroute die we volgen is een rondwandeling van 4,5 kilometer. Eenden en een paar koperwieken en kramsvogels, op zoek naar laatste winterbessen. Verder geen levende ziel te zien. Of tóch: onderweg lopen we Bernlef ter Harkel tegen het lijf, de controleur van Waterschap Hunze en Aa’s. Ook al iemand met een groot hart voor dit gebied en een forse verrekijker op de borst. ‘Een belangrijke taak voor ons waterschap is het terugdringen van muskus- en beverratten, omdat ze overal holen en gangen graven en daarmee de natuur ondermijnen. Maar hier gewoon al te mógen zijn, te midden van het landschapsschoon en de vogels; dat is pure bijvangst,’ bejubelt Bernlef zijn vak. ‘Prachtig is het, zeker als je het geluk hebt om een vos, haas of ree te spotten. Reeën zijn hier wel, maar niet zoveel, omdat er weinig bosjes zijn waarin ze kunnen schuilen.’
Zoogdieren zijn mooi, maar wat te denken van de roofvogels die zich in dit gebied thuis voelen? ‘Nét nog zag ik drie zeearenden,’ vertelt de controleur enthousiast. Dat trio hebben we helaas net gemist. Eén zo’n imposante vogel – ook wel “vliegende deur” genoemd – zat kennelijk net nog in die solitaire wilg, een dode boom met de wortels in het water. De andere twee vlogen juist weg. Geen twijfel mogelijk: ‘Die vleugelslag herken je meteen!’ De aanwezigheid van de grootste roofvogel van Noord-Europa kan gerust de kroon op dit gemaakte landschap worden genoemd. ‘Ze komen bijvoorbeeld vanuit het Lauwersmeergebied,’ vertelt Beppie ons. ‘Dat ze hier verblijven en foerageren is heel bijzonder en tekenend voor de snelle ontwikkeling van Tetjehorn en ’t Roegwold.’
Vogels hebben rust nodig
Een man passeert, steekt een hand op. Aan zijn andere houdt hij z’n hond aangelijnd. Beppie beziet de snuffelende retriever goedkeurend. Want wandelen in Tetjehorn betekent écht op de gebaande paden blijven. Beslist geen dwaaltochten hier. ‘Een paar stappen te ver en hele groepen ganzen vliegen al in paniek op. Dat geeft veel verstoring, deze vogels hebben juist in de winter de rust nodig om te foerageren.’ Nu eens lepelaars op doorreis – zodra het kwik daalt zijn ze weer vertrokken –, dan wilde ganzen, eenden, de visarend, grote zaagbek en de roerdomp.
“Huisvogel” van dit eldorado: ‘In het hele Roegwold zitten wel 33 territoria van roerdompen.’ Beppie grijpt naar haar verrekijker en wijst: ‘Kijk, daar, een torenvalk! Je ziet ‘m in die biddende houding in de lucht hangen.’ Wil je echt iets zien? Neem dan je tijd, adviseerde controleur Bernlef zonet nog. ‘Ga gewoon ergens zitten, maak geen geluid. Beweeg je niet, heb geduld, dan zie je de mooiste vogels.’ Tip van de boswachter: de spreeuwenwolk. Vooral aan het eind van een winterdag maak je de meeste kans om zo’n zwerm te zien, die door het luchtruim lijkt te dansen.
Bevlogen vrijwilliger
Dat hoef je Wilco van der Laan uit Slochteren niet meer te vertellen. De bevlogen natuurfotograaf en vrijwilliger bij Staatsbosbeheer haakt halverwege de wandeling in. Hij kan lyrisch verhalen over de blauwborst en baardman, roerdomp, rietgors of snor. Het spotten van de zeearend en de otter behoorde tot zijn persoonlijke hoogtepunten in dit nog jonge natuurgebied. Hij noemt de transitie van boerenland naar natuurgebied ‘midden in het hart van Groningen’ ongelofelijk. ‘Alles was vlak hier, je kon er wel een liniaal overheen leggen. Van veel soorten hadden de bewoners in dit gebied nog nooit gehoord. Het hield wel op met een grutto en kievit, haas en ree. Nu is het een waar vogelparadijs met tientallen soorten en zelfs de zeearend is te gast, met meer dan 2 meter spanwijdte. Zo bijzonder!’
Voor Wilco had de natuur een heilzame werking, toen hij in 2015 een burn-out kreeg. Sterker nog: het was zijn redding. ‘Door te gaan wandelen en fotograferen om mijn hoofd leeg te maken werd de natuur mijn uitlaatklep. Het heeft me er letterlijk bovenop geholpen.’ Lopen over het Knuppelpad, een route dwars door het moeras van ’t Roegwold, of schaatsen (‘een rondje scheuveln’ zegt Wilco op z’n Gronings). ‘Ook in de winter is het hier zo mooi. Je ziet vissen, nonnetjes, de klapekster en zelfs de hermelijn scharrelt daar tussendoor in z’n winterkleed.’
Op zoek naar smurfenkikker
Vroeger al trok Wilco er graag op uit, het paddenstoelenboekje uit 1910 van z’n opa mee onder de pakjesdrager en dan het bos in, kijken of-ie soorten herkende. Toen hij rond z’n 30ste opgebrand thuis kwam te zitten nam Wilco de tijd om zijn leefomgeving beter te leren kennen. ‘Voor het eerst ging ik met een camera op stap en leerde in de praktijk hoe ik een buizerd of andere vogel in de vlucht moest vastleggen. Een fotocursus heb ik nooit gehad, maar ik geef ze nu wel,’ lacht hij.
’t Roegwold heeft zijn hart gestolen. ‘Omdat natuurbeleving heel belangrijk is voor mensen verzorg ik nu ook excursies, onder andere voor Staatsbosbeheer.’ In maart begint-ie weer. ‘Dan gaan we eerst op zoek naar de blauwe heikikkers, fantastisch hoe goed die het doen. Ze zaten nog verstopt in de kleine veenstukjes en hebben nu veel meer bewegingsvrijheid gekregen.’ Het is een opvallend amfibie dat zich graag ophoudt in ondiepe poeltjes en plassen: ‘Ze maken een heel leuk geluid en tijdens de balts kleuren ze helderblauw. Net emaillen beeldjes, of beter gezegd: smurfenkikkers!’
Natuur als levenselixer
Koude, heldere dagen vindt Wilco het mooist. Soms organiseert hij dan winterwandelingen, maar zeker tussen april en oktober heeft hij zijn handen vol aan excursies in ’t Roegwold, waaronder Tetjehorn. ‘Elk seizoen biedt wel iets moois; de eerste bijtjes en stinzenplanten in het voorjaar, de veldleeuweriken die al vroeg beginnen te zingen.’ Hij maakt een weids armgebaar, zegt: ‘Dit hier is het best bewaarde geheim van Nederland qua natuur.’
Omdat ’t Roegwold nog jong is zitten de beheerders er met de neus bovenop en maken alle ontwikkelingen van dichtbij mee. ‘De diversiteit groeit nog steeds, soorten breiden uit, zowel de moerasminnende als soorten die in het bos en de veengrond leven. Neem de bomen waarin nu de buidelmees broedt, wilgen die opkomen uit het veen. Acht jaar geleden stonden die bomen er nog niet eens, toen was het kaal. Het is zo gegroeid en dat zie je hier met eigen ogen, dat maakt het zo fantastisch.’ Het is een beetje zijn levenswerk geworden, de natuur in ’t Roegwold. ‘Ik word er zielsgelukkig van, het is mijn levenselixer. En ik wil er ook graag anderen van laten genieten. Hoe meer je weet hoe mooier het wordt.’
Daarom maakte Wilco samen met vrienden een eigen theatervoorstelling over dit gebied. De loods in de oude aardappelmeelfabriek in Woudbloem werd vorig zomer omgetoverd tot pop-up podium voor de voorstelling Laand van wotter, raait en lucht. Land van water, riet en lucht.
Magisch: flamingo’s
‘De schoonheid van de Groninger luchten, zoals Ede Staal ze bezong, wil ik ook graag in mijn foto’s laten zien. De eeuwige weidsheid tot waar de horizon bolt, het vlonderpad dat dwars door dat gebied meandert. Ergens zou ik het graag allemaal geheim houden,’ grijnst Wilco, ‘binnenskamers, omdat wij Groningers gesteld zijn op onze privacy, en er al genoeg “geroofd” is aan veen en gas.’ Hij lacht. Weinig kans. ‘Veel liever wil ik van de daken schreeuwen hoe mooi het hier is, als ambassadeur van dit gebied. Maar tegelijk ook de aandacht vestigen op de kwetsbaarheid ervan.’
Hij wisselt een blik met boswachter Beppie en zegt dan: ‘We willen de natuur dolgraag delen met bezoekers, maar het moet hier geen Efteling worden. Staatsbosbeheer heeft weinig middelen en mankracht, terwijl het onderhoud van zo’n oppervlakte veel geld en tijd kost. Daarvan moeten overheden zich veel meer bewust zijn.’ Plots, als op afspraak, gaan twee verrekijkers omhoog: flamingo’s! Wilco memoreert zijn eerste kennismaking met deze exoot op stelten bijna poëtisch: ‘Zonsopkomst. De mist nog verstikkend, de lucht dicht. Langzaam gaf de zon kleur aan de dingen, je zag hun silhouetten opdoemen. Kromme snavels. Alsof de flamingo’s ineens licht begonnen te geven. Roze, oranje, een jonkie witgrijs. Magisch!’
- Wilco van der Laan