Tekst: Jolanda de Kruyf | Fotografie: Maarten van der Wal, eigen beeld
Dit interview verscheen in Noorderland 2021-2
Zonder de zelfspot en kennis van nu was Dat wordt nooit wat maar een treurige opsomming van kansloze missies geworden, opgetekend door een "mafkees" uit Groningen. Gelukkig weten we beter. De volhardende pogingen van cabaretier Bert Visscher om ’s lands theaters te veroveren oogstten het vurig gehoopte succes. En die stuiterende beginjaren op het podium? Die zijn nu alleen nog een bange droom.
Een volle zaal als een korenveld bij windkracht tien heen en weer zien zwaaien van het lachen is nog steeds onbeschrijfelijk en wordt nooit gewoon. En dan vergeet je toch vanzelf de nachten dat je totaal verslagen als een dode mus thuis op je tweezittertje zat. Denk maar niet dat Bert Visscher de lach cadeau kreeg. Het kostte de in het noorden geboren en getogen soloartiest liters bloed, zweet en tranen voor-ie het publiek tevreden in ’t pluche én in zijn achterzak had. Over die zware, bij vlagen krankzinnige weg omhoog langs jeugdhonken, studentensociëteiten, kelders en buurthuizen waar geen kip zat, schreef Bert Dat wordt nooit wat. Met dank aan een stapel oude notitieboekjes, een ijzersterk geheugen en een coronajaar dat noodgedwongen rust bracht in huize Visscher.
Licht uit, spot aan… corona
Hij wordt vanzelf moe heette het 13e theaterprogramma van cabaretier Bert Visscher, dat voor 300 avonden spierpijn in de kaken stond geboekt op gerenommeerde podia in ons land. Om de grote massa te bedienen in Carré, in Luxor, maar ook zijn trouwe schare fans als vanouds te plezieren in De Stadsschouwburg Groningen, of De Klinker in Winschoten, De Lawei in Drachten en De Nieuwe Kolk in Assen.
Toen team Visscher 260 voorstellingen op de teller had staan en medio maart 2020 Amsterdam aandeed voor twee weken volle bak Carré, deed het coronavirus z’n intrede en viel abrupt het doek. Stop, punt, rust. Wat even pas op de plaats leek, duurt nu al een jaar. ‘Alles lag plotsklaps op z’n kont. Gelukkig heb ik na 40 jaar op de planken wel een financieel buffertje opgebouwd, maar voor iedereen lag álles op theatergebied stil. Dat is pittig hoor. We zijn met een team op tournee; een vaste ploeg mensen voor decors, licht en geluid, de chauffeur, er is een impresariaat. Hier moeten in totaal acht gezinnen van leven. Die jongens moeten alle zeilen bijzetten; een staat tijdelijk voor de klas, een ander brengt de post rond, weer een ander is conciërge in het bejaardenhuis. Je moet wat.’
‘Schrijf het ‘es op, da’s leuk’
Wat nu? Bert toerde nog wel volgens planning met het Noordpool Orkest (een uur zingen en vertellen, met een klein gezelschap voor bescheiden publiek), voor de rest bleef de agenda akelig leeg. ‘Als je nou slim bent,’ zei z’n vrouw Pien, ‘dan ga je nu dat boek schrijven wat je al zo lang wilt.’ Wijze woorden.
Bert benutte zijn tijd en ging ervoor zitten. ‘Ik had een boel verhalen in m’n kop, verhalen over de begintijd die ik altijd aan vrienden vertelde.’ Over tropenjaren en avonden vol kolder die onbegrepen – of erger, ongezien – bleven, shows die desastreus verliepen. In jongerencentra of pak ‘m beet ‘zaal De Klotenklapper in Blauwsnollenveen’. Bedenkelijke ruimtes waar de debutant tussen de coulissen van plankenkoorts duizend doden stierf, werd overgoten met bier, bekogeld met lunchpakketten of de moed ten einde raad opgaf omdat hij niet boven het geroezemoes van zijn publiek uitkwam. Bert hield zich dapper staande in de hoofdstad waar welgeteld geen één kaartje werd verkocht (‘het is stil in Amsterdam, zingt Shaffy. En dat klopt, precies op de dag dat Visscher er is’), in dorpen waar de bouwvakkers nog op de set stonden of er wél hongerige toeschouwers waren, maar dan vooral naar de bittergarnituur achteraf. ‘Schrijf het ‘es op allemaal, zeiden die vrienden. Da’s leuk.’
‘Cognac uit glazen als vissenkommen’
Alle begin is moeilijk en wie de hilarisch beschreven stroom prille mislukkingen leest, neemt diep de hoed af voor Bert Visscher. We hadden simpele A4’tjes door zowat de hele stad gehangen. Tijdens zo’n avond plakken realiseerde ik me dat, mocht ik iets bekender worden, we daar toch iemand voor aan moesten nemen. Dit deed Toon Hermans ook niet zelf. ‘We moesten een heel circuit doorlopen,’ zegt Bert er nu over. ‘Herkenbaar voor veel van mijn tijdgenoten in dit wereldje. Je kwam niet meteen op tv en báts, bekend. Nee, de route naar volle zalen was een hobbelige. In het boek kun je zien hoe het me vergaan is.’
We hadden een flink aantal uitnodigingen verstuurd. Vooral aan theaterdirecteuren. Nu kon je jezelf laten zien, hier zat de crème de la crème van de boekingskantoren. Ze zouden weldra over elkaar heen rollen. Contractbesprekingen in luxe restaurants met dikke sigaren en cognac uit glazen als vissenkommen. Blanco cheques en smeekbedes van diverse omroepen! Godsamme, het ging nog druk worden. ‘Ach,’ zegt Bert, ‘achteraf was er veel geduld nodig. Maar het is veel leuker om een beetje te klagen en zeuren dan te wauwelen over je grote successen. Daar verveel je toch iedereen mee?’
De woonkamer werd te klein
Voor dit boek begon Bert aan een kleurrijke tijdreis door zijn eigen dagboeken. ‘Dan stond er “kerkje in Friesland” en had ik er alleen een doodskop achter gezet. Of Goes, “rampzalig”. Die avond was dan kennelijk niet zo lekker verlopen. Ik herinner me veel, maar moest wel wat graven en research doen bij oud-technici. Hoe zat dat ook weer, weet jij het nog?’
Als tienjarig jochie wist Bert het zelf eigenlijk al: optreden zou een favoriete hobby worden en de woonkamer van zijn ouders Kees en Jenny Visscher werd al snel een te klein podium voor zijn strapatsen met hoeden, jurken en brillen van zolder. Op de middelbare school sloot hij zich aan bij het schoolcabaret, begon teksten te schrijven, maar volgde daarna de Pedagogische Academie (‘joh ik was 17 en wist bij god niet wat ik moest’) en stond korte tijd voor de klas. ‘Ik durfde toen nog niet te dromen dat ik ooit mijn brood met cabaret zou verdienen.’
Maar Bert zette door. ‘Ik wou het per se proberen. Weet dat mijn vader, die heel muzikaal was, altijd zei: ik heb er spijt van dat ik nooit iets met mijn liefde voor muziek heb gedaan. Je moet het een kans geven. Toen ben ik ervoor gegaan.’
‘Waarom wil ik dit, wat doe ik hier?’
Gezonde spanning is er altijd. Dat hoort erbij. ‘Een brok in de buik, of je nou in Groningen, Venlo of Hardenberg staat. Het moet overal goed zijn, je “doet het niet zomaar even”. Toch had Bert een veiliger rol in de luwte kunnen kiezen. Waarom wil een jongmens, huiverend van ellende, op de bühne staan? ‘Tsja. Misschien was het een soort masochisme? Ik heb het me vaak afgevraagd in die begintijd van vallen en opstaan. Waarom wil ik dit? Wat doe ik hier? Máár… tegelijk is er ook niks mooiers dan dit! Als je zo’n zaal vol hebt platgespeeld, als al die mensen zo’n plezier hebben gehad, dan is dat geweldig, dan rijd je met een juichend gevoel naar huis. Dat went nooit.’
De absurdistische gekte heeft-ie geërfd van ma Visscher. ‘De vrolijkheid heb ik van mijn moeder, het tobberige van mijn vader. Bij voorbaat al denken: dit is niks. Hoe moet dat nou allemaal. Of als ik ’s nachts in mijn bed lag: dit wordt nóóit wat.’ Het werd niet voor niets de titel voor zijn boek, een terugblik samengebald in 21 dolkomische, dwaze en deerniswekkende avonturen kriskras door Nederland. Bert stelt zich kwetsbaar op, houdt niks achter. Grijnst: ‘Het is allemaal waargebeurd, het was zelfs nog wel eens érger dan ik heb beschreven.’
‘Op het eind komt het goed, hoor. Maar de gebraden kippen vlogen me niet automatisch in de mond. Rond ’92, ’93 zond de VARA een minuut of 20 van mijn programma uit op tv, toen liepen de kleine zalen ineens vol. Rond ’95 was het stampvol uitverkocht.’
‘Helemaal naar Groningen?’
Het wonen in Groningen brengt met zich mee dat er afstanden moeten worden gemaakt. Als je al van afstanden kunt spreken. Je zult maar een tournee hebben door Rusland. Dan heb je 124 Renaultjes nodig tot het theater van Wladimirostok. Maar toch krijg ik altijd dezelfde vraag na de voorstelling: ‘Moet u nog helemaal terug naar Groningen?’ ‘Ach, als ik de trekschuit van half elf pak, haal ik nog net de koets van half twee en kan ik vanaf Zwolle mee op de boerenkar van boer Bosscher en ben ik met de kerst bij vrouw en kind.
‘Reizen kan vermoeiend zijn, zeker overdag op drukke wegen, maar het is inherent aan dit vak. En dat we hier wonen is een bewuste keus. Dit is toch práchtig?’ Een weids armgebaar naar buiten, naar zijn stad met dat gemoedelijke, het dorpse. Bert Visscher verwacht geen antwoord. Het huis waar hij met Pien en hun zoon Mink woont, vlijt zich aan de flanken van het Noorderplantsoen. Het is er licht en ruim en ademt de rust die hij nodig heeft.
Al is de bruisende binnenstad nooit ver weg. ‘Spelen we in de stadsschouwburg, dan kan ik op m’n fietsje naar het werk. Lekker hoor.’ Dat theater, die monumentale bonbonnière, die vindt Bert ‘hartverscheurend mooi’, hier voelt hij zich thuis. ‘We wandelen veel. Een grote ronde door het park, of om het Paterswoldsemeer. Ik moet wel beweging hebben; vier á vijf keer spelen per week is topsport, maar dat viel weg. Zat ik ineens hele dagen aan dat boek te schrijven. Ik ben niet gewend om zo lang stil te zitten.’
Stabiele basis thuis
Wilde het schrijven even niet vlotten, dan ging-ie verder op Schiermonnikoog, het eiland waar Bert al sinds z’n derde jaar graag komt. ‘’s Ochtends meteen de zee horen en ’s avonds valt die bundel licht van de vuurtoren door je raam. Heerlijk! Ik ben een spring in ’t veld, maar daar kom ik altijd tot rust.’ Ook het gezin, zijn thuis, vormt een stabiele basis.
Het boek is aan zijn vrouw en zoon opgedragen. Bekent: ‘Zonder hun steun was ik doodongelukkig. Pien geeft me de rust om mijn creatieve kant te ontplooien. Die rust is noodzakelijk. Als ik naast mijn drukke programma ook thuis nog gezeik zou hebben, loopt het niet goed af.’ Bovendien vormen Pien en Mink zijn klankbord. ‘Het is fijn om materiaal te delen. Ik heb weleens een voorstelling gemaakt dat ik het kort voor de try-out helemaal niet meer zag zitten. Wordt niks. Hopeloos. Dan heb je af en toe echt iemand nodig die je oppept óf een schop onder je kont geeft. Zij zijn eerlijk en ze sparen me niet.’
Rampenroute nu leesvoer
Medelijden hoeven we niet te hebben met Bert. Alles kwam op zijn pootjes terecht. Ramvolle zalen, staande ovaties, dat werk. Bert Visscher hoefde nooit spijtig vast te stellen: hád ik het maar geprobeerd. Want hemeltjelief, dat heeft-ie. De rampenroute vol veldslagen uit de jaren 80 van de vorige eeuw verdient respect. Gelukkig zijn al die avondjes en matinees nu vertaald tot heerlijk leesvoer van een nar uit Groningen die – door nood gedwongen – de tijd vond om terug te blikken.