Aan de wandel: de Poëzieroute in Leeuwarden

Tientallen gedichten sieren de Friese hoofdstad.

Tekst: Marloes de Moor | Fotografie: Poëzieroute Leeuwarden, eigen beeld

Dit verhaal verscheen in Noorderland 2021-3

Richt je blik eens omlaag en laat je verrassen door romantisch Leeuwarden. Daar sieren fraaie gedichten het straatbeeld: de zogeheten Poëzieroute telt inmiddels zo’n 60 poëziestenen. Hij bestaat al bijna een kwart eeuw, maar nog elk jaar wordt de wandeling uitgebreid met nieuwe gedichten. 


Herinner je je de vele hartstochtelijke gesprekken, de blikken zo begerig, zo bedeesd opgevangen, de eerste ontmoetingen, de laatste ontmoetingen, je stille stem, de beminde klanken. Het is een fragment uit het gedicht Onderweg van Ivan Toergenjev. Op een druilerige woensdag ligt het zomaar aan je voeten naast het bordes van het Paleis van Justitie aan het Wilhelminaplein in Leeuwarden. De letters in zwart Belgische leisteen gehakt. Regen legt er een droeve glans over. Iemand heeft er half zijn auto op geparkeerd. De voorband, nog in de draaistand, bedekt de eerste zinnen. 

Op de trappen van het bordes omhelst een jong stel elkaar. Weten ze wat daarbeneden in een luw hoekje te lezen valt? Zullen ze op een dag zeggen: ‘Daar, vlakbij dat mooie gedicht werden we verliefd’? Of hebben ze er geen flauwe notie van? Ze moesten nog geboren werden toen het poëzietableau op 16 juni 2000 werd onthuld, ter ere van het tienjarig bestaan van de Stichting Stedenband Leeuwarden-Orjol. De keuze viel op de dichtregels van Toergenjev, die geboren werd in Orjol. 

Poëzieroute Leeuwarden

Duizenden voetstappen

Het is een van de 60 gedichten die samen de poëzieroute door Leeuwarden vormen. De wandeling kreeg in 1993 voor het eerst gestalte toen John te Loo bij zijn afscheid als burgemeester van de Friese hoofdstad een serie poëzietableaus aanbood. Sindsdien zijn tientallen gedichten aan de route toegevoegd. Aanvankelijk ging het vooral om bestaand werk. Later kregen dichters ook de opdracht om een nieuw Fries of Nederlandstalig gedicht te maken, dat goed paste bij de plek waar de poëziesteen werd aangebracht. 

De meeste tableaus bevinden zich in de historische binnenstad. Zo wacht ook aan de andere kant van het Paleis van Justitie een in steen gehouwen gedicht. Daaromheen een krans van fietsen als publiek. Het is het Friestalige ‘Lit dan krûpe dat net gean doar’ van Fedde Schurer. De laatste regels, in Nederlandse vertaling: Recht uit het hart, recht het roer: Fries bloed, vervoer! Studenten zetten er argeloos hun afgetrapte sneakers op. En ze zijn niet de enigen.

De poëzietegels liggen vaak dichtbij veel bezochte gebouwen en op drukke plekken in de stad. Duizenden voetstappen kruisten inmiddels de poëzie van bekende dichters als M. Vasalis, Gerard Reve, Simon Vestdijk, W.F. Hermans, Rutger Kopland, Ida Gerhardt, Tsjead Bruinja, Anne Vegter, Ester Naomi Perquin, Judith Herzberg, J.J. Slauerhoff, Theun de Vries, Gerrit Komrij, Piet Paaltjens, Jean Pierre Rawie of Jan Arends. 

Mijmerend dwalen

De bijbehorende routekaart levert een wirwar van rode, genummerde stippen op. Het is mogelijk die min of meer op volgorde te wandelen vanaf nummer 1: het gedicht Bus 54 van schrijfster en dichteres Albertina Soepboer op het station van Leeuwarden. Alleen de dichtregels van Nicolaas Matsier en Driek van Wissen vergen een langere tocht naar het Friesland College aan de Julianalaan en Medisch Centrum Leeuwarden aan de Henri Dunantweg.

Even zo mooi is het om de nummering te laten gaan, mijmerend rond te dwalen, te speuren naar steeds nieuwe tableaus en de klank, betekenis of schoonheid ervan te laten nagonzen. Niet voor niets heet de bijbehorende poëziebundel van de route Het metrum van de voetstap. 

Wie vanuit de ondergrondse duisternis van de Parkeergarage Zaailand wat confuus het daglicht op het Wilhelminaplein weer tegemoet treedt, treft op de stoep meteen Groet aan Leeuwarden van Kees ’t Hart aan: Wees niet bang/ ik ben Kees ’t Hart/ ’s ochtends groet ik alle dingen/ met ademsappel teen en genitaal/ zoals een kind aan tafel schuift/ en kijkt naar glas/ en tafelkleed/ en dan de stad in gaat/ met ogen oren en een mond/ en veegt en veegt/ het stof van zijn gelaat.

Op datzelfde Wilhelminaplein kun je in vervoering raken van Willem Hussem: Zet het blauw/van de zee/tegen het blauw van de/hemel veeg/er het wit/ van een zeil/in en de/ wind steekt op. Hoe loodgrijs de lucht ook is, het zachte briesje om je oren voelt ineens een beetje anders; zomers. Al gauw vergeet je de verse rochel die iemand vlak naast het woord ‘wind’ heeft geplaatst. Dit gedicht van Willem Hussem werd geplaatst ter gelegenheid van de opening van het Nationaal Initiatief voor Duurzame Ontwikkeling in Leeuwarden.

Campert, Reve en Hermans

Niet ver van het station, vlakbij de Sophialaan, kan de wandelaar zich laven aan Remco Campert met Ik wil wel en de veelzeggende eerste strofe: ‘Ik wil wel graven/ naar poëzie, maar niet/ te diep./ Je weet/ hoe ik dichter ben/bij de gratie van het aardoppervlak.’

De in steen gehouwen letters zijn nog zichtbaar, de witte verf is weggesleten. Regen, kou en talrijke schoenzolen hebben zijn poëtische hersenspinsels verweerd. Bruine blaadjes dwarrelen over de regels. In de hoek van het leisteen een vergeten factuur van een elektrotechnische groothandel: €59,50 moet nog worden voldaan.

Bij het Oldehoofsterkerkhof kreeg Gerard Reves Boetpsalm een plek. Vol alcohol, zwaarmoedigheid/ en eerbied voor de Maagd, woon ik in Friesland/ Niet mijn, uw wil geschiedde. Je hoort het hem zeggen, daar in de stille Torenstraat: plechtstatig, gedragen stem, koelbloedige ironie. Vlak voor hem de scheve Oldenhove. Reve beschouwde zichzelf als ‘ten volle op dreef’ toen hij het gedicht schreef. Tot mei 1971 verbleef hij vaak in het Friese dorp Greonterp.

Rivaal Willem Frederik Hermans liet zijn gedicht Doodlopende straat achter aan de Westerplantage. Hoewel hij als dichter minder bekend was dan als schrijver, wordt de in 1944 door hemzelf uitgegeven bundel ‘Kussen’ beschouwd als een van zijn oerboeken. Pas 55 jaar later werden deze liefdesgedichten herdrukt. Eind januari 2000 kreeg Hermans deze poëziesteen in Leeuwarden, die werd onthuld door journalist Henk Hofland en filosoof Lolle Nauta.

Poëzieroute Leeuwarden
Onthulling van een poëzietegel

Volop poëzie op de Nieuwestad

Altijd prijs is het aan de Nieuwestad, waar de straatstenen glimmen van de regen. In het roerloos zwarte water van de gracht de weerspiegeling van kale bomen. Hoog in de lucht speelt het carillon van het stadhuis. Het bronzen Friesche Paard fier in de wind. Maar hoezeer het dier ook de aandacht trekt; op de grond is minstens zoveel te bleven. Daar dienen zich maar liefst vijf poëzietableaus aan van de dichters Willem Abma, Leonard Nolens, Remco Ekkers en Baukje Wytsma. 

Ter hoogte van lunchzaak The Tosti Club kun je niet om het Friestalige gedicht van Baukje Wytsma heen. Dat is bepaald geen ode aan Leeuwarden: Twee stille parken zonder avontuur/ geen leven, geen vibratie. Het is/ wat boerenbont. Eén scheve toren en /één terras, een laan zonder statie/ Stad die geen stad is, werkster van/ het Noorden, suffige schuilplaats/ voor wie anders is. Jouw courtisane/ is een kinderlijk figuur, haar hartenklop/ niet wild, gemis aan vuur.

Passanten stappen gedachteloos over haar scherpe oordeel. Meer belang hechten ze aan hun beker koffie of een fruitsapje, net gehaald bij The Tosti Club. Of hebben ze het gedicht al zó vaak gezien dat ze het inmiddels uit hun hoofd kennen?

De eeuwige zwerver

De geboren Leeuwarder Jan Jacob Slauerhoff, ook wel ‘de Rimbaud van Leeuwarden’, mag natuurlijk niet ontbreken aan de Poëzieroute. Hij werd geboren aan de Voorstreek 33 en verhuisde later naar nummer 26, waar zijn vader een stoffeerderij had. De eeuwige zwerver, die als scheepsarts de wereldzeeën bevoer – ‘alleen in mijn gedichten kan ik wonen’ –, zou op dit adres in Leeuwarden uiteindelijk langer dan ooit ergens anders wonen.

Zijn gedicht Het Einde bevindt zich vlak naast zijn voormalig huis, met als slotzinnen: nergens vind ik vree/ Op aarde niet en niet op zee/Pas aan die laatste smalle ree/Van hout in zand. In het pand op nummer 26 huisde lange tijd de winkel Slauerhoff Interieurs. Die is ter ziele. De etalage is dichtgetimmerd en panelen van aannemer Van der Hoek kondigen aan dat er verbouwd gaat worden.

Poëzieroute Leeuwarden

Als een Film Noir

Argeloos maak ik vanaf de overzijde een foto van de gevel. Maar dan ineens klinken achter me verontrustend stampende voetstappen, als van iemand die struikelt en zijn vaart daarna niet meer in de hand heeft. Een dreigend figuur met een verschoten petje en een zwart mondkapje doemt op. Wilde ogen. ‘Waarom fotografeerde je mij?!’

‘Ik fotografeerde de gevel,’ verklaar ik en wijs: ‘Slauerhoff. Voor een gedichtenroute.’ 

De man maakt met zijn linnen tasje een nijdig wegwerpgebaar als naar een krankzinnige die zijn tijd nodeloos heeft verspild. Opgelucht over de ontknoping vervolgen we beiden onze weg. Maar als ik me over de route buig en bedenk dat Tsjêbbe Hettinga op het begin van de Tuinen Noordzijde nog in het verschiet ligt, keer ik om. De man met het linnen tasje komt daardoor weer in zicht. Zijn ene knie zwenkt een beetje naar rechts. Schichtig kijkt hij vanonder zijn petje achterom.

De route gebiedt me echter de man achterna te lopen. En dus probeer ik zoveel mogelijk te lijken op iemand die totaal geen belangstelling voor hem heeft, door stil te staan in portieken, luchtig in etalageruiten te kijken of diepzinnig in de gracht te staren.

Blij als weer een poëziesteen in het plaveisel zichtbaar is, die mijn aanwezigheid in Leeuwarden kan verklaren. Kijk daar! Van verre is aan de Eerwal 59 de donkere plaat met het gedicht Schaatsenrijders van Bertus Aafjes al zichtbaar. Ginds in de ruimte rijdt een klein figuur/ door een wereld van sneeuw en koud azuur.

Maar in de verte slentert nog steeds de man met het linnen tasje. Op wonderlijke wijze slagen we er niet in elkaar te ontlopen. Nu en dan werpt hij me donkere blikken toe. En zo verandert de Poëzieroute vanzelf in een geheimzinnig Film Noir-tafereel, vooral als ook de lucht betrekt, trage motregen valt en een straatklarinettist melancholische tonen over de stad laat dwalen. 

‘Verzin de mensen bij elkaar. Begin/ een straat die ruimte voor verhalen laat/ en laat de boel krioelen/ Dromen loont’ luiden de laatste regels van het sonnet Hoofdstad van dichter Ilja Leonard Pfeiffer. Het is het 50ste gedicht van de route, dat in 2018 werd geplaatst. De man met het linnen tasje denkt er het zijne van en slaat de hoek om. 


Laatste nieuws