Tekst: Jolanda de Kruyf | Fotografie: Tjeerd Visser
Dit verhaal verscheen in Noorderland 2020-7
Het leven is waardeloos zonder het lijden. Wie de dieptepunten mist, ervaart ook de hoogtepunten half. Schrijver en dichter Lévi Wemoedt uit Assen is pessimist in hart en nieren, maar wel één met het vermogen om uit diepe wanhoop weer de lach tevoorschijn te toveren. ‘Op de droevigste plekken is humor noodzakelijk, als antistof.’
Er zijn mensen die gruwen van de herfst. Somber raken als de blaadjes vallen. Lévi Weemoedt niet. ‘Ik kan uitzien naar het donkere, het beschutte, het bos in met de hond. In deze tijd voel ik me meer geborgen.’
Als hij koffie zet, klinkt warempel een genoeglijk geneurie vanuit het keukentje. En hij lacht veel, voor iemand die uitblinkt in droefenis. “O, ik zag als kind al ons gezin, als een familiegraf, met nog niemand erin.” Grijnst: ‘Mensen denken misschien dat ik een zielige man ben, maar dat is niet zo hoor! Ik ben gezegend met een soort vitale depressiviteit; ja, ik heb buien dat ik niet goed in mijn vel zit en somber ben, maar nog altijd wél de vitaliteit om te denken, doen en schrijven. Om door te werken.’
Literaire popster
Dat maakt de somberte tot het grootste geluk. Want Lévi’s donkerste zielenroerselen gaan, verpakt in soms maar een paar pakkende strofen, als zoete broodjes over de toonbank. Zijn melancholie verkoopt. En hoe! Van zijn meest recente bundel “Gezondheid!” (eerste druk november 2019, achtste druk december 2019) zijn al gauw 40- tot 50.000 exemplaren verkocht, schat de auteur. Dichtbundels als “Geduldig lijden”, “Geen bloemen”, “Zand erover” en vroeg proza met titels als “Bedroefd maar dankbaar”, “Een treurige afdronk” of “Halte tranendal” vlogen door de jaren heen de boekwinkels uit. ‘Vaak is je zwakste punt óók je sterkste kant,’ vat Lévi het succes bondig samen. ‘Als pessimist ben ik beter voorbereid op wat het leven in petto heeft.’ Die buien van depressie bleven, dat wel. Maar de keren dat ze hem volledig uit het lood sloegen behoren gelukkig tot het verleden. ‘Ik kan de klok gelijk zetten op mijn aanvallen. Maar merk dat ik me kan verweren, nu ik ouder word.’ Heus, het gaat stukken beter, zo bezweert de man die een revival doormaakte als literaire popster. ‘Ik was nooit gestopt met schrijven, maar nu begon het weer te stromen.’
Lichtvoetige ernst
Lévi is het pseudoniem van Izaäk - ‘Ies’ voor intimi - Jacobus van Wijk. Een ogenschijnlijke laatbloeier voor de jongste lichting lezers, die zijn werk wellicht pas ontdekte dankzij de bloemlezing versjes door Özcan Akyol; één van zijn grootste fans die Lévi Weemoedt twee jaar geleden aan een zekere vergetelheid ontrukte met de bundel “Pessimisme kun je leren!”. Plots stond de schrijver weer volop in de schijnwerpers, zat aan tafel bij De Wereld Draait Door, deed z’n levensverhaal in alle landelijke dagbladen. ‘Dat is een rol. Vroeger was ik doodzenuwachtig voor optredens, nu niet meer. Gek hè?’
Het duo bekendheid en succes kwam altijd al in golven. In de jaren 70 en 80 maakte hij een lange periode door van ongekende roem. Zijn werk werd – en wordt - verslonden door hele generaties jongeren, zijn oeuvre wordt light-verse genoemd, ook wel instappoëzie. De gedichten en (korte) verhalen blinken uit in een toegankelijke lichtvoetigheid (‘je hoeft de dingen niet gecompliceerd te zeggen, het mag ook in gewone taal’), maar de inhoud is wel degelijk bittere ernst.
Maar hij was toch dood…?
Lévi Weemoedt leidde zijn leven redelijk in de luwte tot 2018. Zelfs zo luw dat Özcan – ‘Eus’ – Akyol in het voorwoord van zijn bloemlezing bekende te hebben gedacht: ‘Maar die dichter is toch dood…?’ Kan-ie zelf smakelijk om lachen. Vroeger deden over hem al de gekste verhalen de ronde. ‘Ik leidde een vrij normaal bestaan. Stond voor de klas, had een vriendin en één dag per week werkte ik in Amsterdam mee aan het satirische studentenblad Propria Cures (ofwel: bemoei je met je eigen zaken).’ In de hoofdstad was Lévi tot zijn eigen stomme verbazing een soort cultheld geworden. ‘Ik had er geen idee van, maar mijn gedichten waren een eigen leven gaan leiden; ik kwam ze ineens tegen op wc-muren. Zelf zou ik in een doodskist slapen, werd gezegd.’
Lévi lacht. Een ras-pessimist met een aanstekelijk gevoel voor humor. ‘Het lijkt me veel erger om een optimist te zijn. In Engeland noemen ze dat mensen met een oogziekte; omdat ze de werkelijkheid niet goed zien, snap je? Ik houd niet van dat valse blije geschetter, loop niet meteen achter de juichende menigte aan. Laat mij maar pessimist zijn. Ik heb de neiging om vaak het slechtste te verwachten. Daarmee heb ik toch een reëlere kijk op het leven.’
‘Ik ben schokproef’
Zonder dollen, depressiviteit is natuurlijk niets om weg te lachen. ‘Een levenslange aandoening. Het gaat nooit over. Toch leer je gaandeweg ook een kant van je ziekte zien die je nooit zou willen missen. Als je jong bent vervloek je het, want het bestempelt je leven. Maar toch óók op een goede manier, je juicht het later haast toe.’ Hoe? ‘Ik ben niet naïef, maar door schade en schande schokproef geraakt. Door mijn harde start ben ik beter voorbereid op het leven en op geestelijk lijden. Ik weet hoe het voelt.’
Na een moeizame start zijn het leed en de lach aardig in balans geraakt. Lévi leed onder een zware jeugd (‘het huwelijk van mijn ouders was rampzalig, het was de grootste vergissing van hun leven’) met een driftige vader die weinig sprak en een moeder getekend door neuroses: ‘De gekte heb ik van haar.’
Lesgeven als liefde
Lévi Weemoedt stond al op zijn 21ste voor de klas als docent Nederlands, voor leerlingen die amper een paar jaar jonger waren. Op de christelijke scholengemeenschap Westland-Zuid in Vlaardingen bracht hij de jeugd passie bij. ‘Onderwijs is een vorm van liefde,’ zegt Lévi erover. ‘Iemand iets leren met hart en ziel. Niet alleen maar dorre kennis overbrengen, maar het leven leuker maken. Ik was streng maar ook grappig in een toch conservatief bolwerk; liet Herman van Veen horen in de klas, of Neerlands Hoop.’ Veertien jaar lang hield hij het vol in dat keurslijf tussen vier muren, tot zijn schoolse leven onmogelijk werd gemaakt door protocollen. Lévi schreef er de sterk autobiografische novelle “De ziekte van Lodesteijn” over. ‘Het plezier in lesgeven was weg. Er was altijd wel een of andere flapdrol die in je nek stond te hijgen.’
Mijn hart brak weer open
Hij verliet het Rijnmondgebied resoluut, samen met zijn vrouw Karin en hun twee kinderen. ‘We moesten weg uit Vlaardingen, onze kinderen hadden luchtwegproblemen, last van smog en stank; dat is daar uitgevonden.’ De liefde voor Drenthe voerde hen naar het noorden, hoewel ook deze provincie de dans der ironie nooit ontsprong in zijn poëzie. “Overal in Drenthe, op de hei, in het bos, geldt: hond moet vast, de wolf mag los.” Of deze: “Stamt de Drent af van de apen? Nee, zijn wieg stond tussen de schapen.” En: "Je woont hier wel goed. Je lijkt aardig te passen. Je hond heeft er vrienden, die kent iedereen. Je wordt ook al oud. Waarom dan nog verkassen? En het klinkt ook niet fout: Stof tot stof. Assen tot Assen.”
Lévi werkte jarenlang als docent in PI Grittenborgh in Hoogeveen. ‘Zo mooi om te doen! Daar brak mijn hart weer open.’ Hij kwam er in aanraking met bajesklanten die leden onder schizofrenie, die tbs opgelegd hadden gekregen. ‘Ik gaf Nederlands aan buitenlandse jongens, was vaak meer een pastor dan een leraar.’ En ook in die biotoop bleek zwarte humor een uitkomst. ‘Op de droevigste plekken is humor zo noodzakelijk, als antistof. Humor maakt ook dat je jezelf niet al te serieus neemt, niet wentelt in je eigen leed. Humor kan een mooi instrument zijn om te relativeren.’ Hij peinst even, vult zichzelf aan: ‘Soms is het te zwaar, dan helpt er geen Weemoedt aan.’
Miraculeuze opstanding
Te zwaar werd het in 2002, toen zijn Karin – ‘veel depressiever dan ik’- een einde aan haar leven maakte. In dit huis waar hij, heel veel later pas, ook weer gelukkig kon zijn. ‘Nee, ik heb nooit overwogen hier weg te gaan. Het huis was goed, had geen schuld aan haar dood.’ Toen brak hij. Maar moest ook verder, opstaan, doorgaan, met twee zoons van toen 11 en 21 jaar. ‘Natuurlijk is dat een trauma, voor ons alle drie. Zo’n wond gaat nooit dicht.’ Zes jaar lang bleef hij in de luwte, trad niet op en stortte zich op zijn werk. ‘Ik wilde buiten de wereld staan en dat kon geweldig in de gevangenis.’ Over die inktzwarte periode zegt Lévi nu: ‘Ik was eigenlijk volkomen dood toen.’ Dat hij in 2014 een hartaanval kreeg en een openhartoperatie onderging die tot een levensbedreigende complicatie leidde, doet hem verzuchten: ‘Je mag gerust spreken van een miraculeuze opstanding.’
Het gaat steeds beter
Drie jaar geleden trof hij Katrin. Pardoes, in het Asserbos. In haar ene hand een riem met bouvier, in haar andere het stuur van een fiets. ‘Ze moest een van de twee loslaten toen ik daar stond met een hele hondenclub en ik zei: laat de hond nou maar gaan. Ze durfde niet maar deed het toch. Dat ging goed.’ Zo kwam het. ‘Ik vond haar gelijk leuk, mijn nieuwe geliefde. Ik had er niet meer op gerekend.’ Eerder had Lévi al gezegd: de hond is mijn gezondheid. Hij móet ermee uit, weer of geen weer, bij licht en donker gemoed. ‘Elke keer denk ik: ik bind me niet meer aan een hond, je moet weer afscheid nemen, dat geeft zoveel verdriet. Maar ja ik kán niet zonder honden.’ Het lijkt of Rex hem vanaf de bank een knipoog geeft, zijn jongste harige vriend uit Bosnië, ‘hij is er één met een rugzakje. Het gaat steeds beter.’
Een beetje geluk op z’n tijd
Hij heeft geleerd zijn geluk er niet aan op te hangen: de dierbare die kan wegvallen, de liefde die voorbijgaat, het succes dat vergankelijk is en de bankrekening die fluctueert. ‘Ik heb ook aan de onderkant van de samenleving gebungeld, moest ooit m’n huis uit wegens geldgebrek. Nu ik veel verkoop hoef ik me gelukkig geen zorgen meer te maken over geld.’ Ja, het leven is hem goed gezind de laatste tijd. ‘Dat was ik niet gewend. Ik merk dat de publieke gunfactor groot is. Iedereen heeft kennelijk een beetje geluk nodig op z’n tijd.’ En zelfs de coronacrisis leidde tot iets moois. ‘Dit was een tijd van rust, ik kon voor mezelf een ereschuld inlossen.’ Dat werd het uitwerken en afschrijven van “Het nut van Lodesteijn”, een vervolg. ‘Misschien komt het volgend jaar uit. We zien wel.’ Zelf klampt hij zich nergens aan vast. Puur lijfsbehoud. ‘De zin van mijn leven is létterlijk een mooie zin schrijven.’