Sensatie voor de zintuigen: vollemaanwandeling

Tekst: Jolanda de Kruyf | Fotografie: iStock

Tegelijk met het ingevallen duister zijn ook de stemmen in de groep verstomd. Zes paar voeten stappen nu op gevoel én op gepaste afstand, soms in het spoor van een oplichtend zandpad. Steeds dieper sjouwen ze zo samen de donkerte in, omringd door silhouetten van woudreuzen en de schrille roep van een bosuil. Tot plots, aan de open horizon, de beloning gloort. Pats! Daar knipt de volle maan haar schijnwerper aan. 


Goed beschouwd stelt de volle maan qua lichtsterkte niet eens zo gek veel voor. Zo’n 0,1 lumen (de eenheid voor lichtstroom). Dat komt niet in de buurt van een beetje ledlamp. Laat staan het zonlicht van overdag, met een kracht van 100.000 lumen. Maar ho, vergis je niet! Voor wie net uit het stikdonker komt gelopen is het alsof iemand daarboven een bouwlamp heeft aangezet. Je ogen raken gaandeweg gewend aan de invallende duisternis, het contrasterende schijnsel is dan opeens verrassend sterk. Dat is dan ook de grote kracht van deze vollemaanwandeling: het “wauw”-effect.

Gealarmeerde bosuil
Tot dat moment moeten we geduld betrachten. De volle maan is straks pas de kers op de taart. Vóór die tijd, in het donker, trainen we onze tastzin en worden dan opgeschrikt door een vreemde kreet. Die is afkomstig van een bosuil, een fors dier met een grote kop en twee zwarte ogen in een rond gezicht. We zien hem niet. Wat we wél horen is zijn spookachtige roep die van grote hoogte komt: een beverig hoe-hoe-hoe met duidelijk iets fels erdoor, ke-wiek, ke-wiek! De kenner hoort direct paniek in die klank. Geen wonder, deze jongen had zich een doordeweekse herfstavond op de Hondsrug anders voorgesteld. Misschien kon-ie nog ergens een vinkje verschalken, of een muisje pakken; nu wordt zijn avondrust ruw verstoord door groepjes tweevoeters. En hij jankt dan ook gealarmeerd, tot het vreemde volk zijn biotoop weer verlaten heeft.

Meer geluksmomentjes
Gidsen van de vollemaanwandeling raken lyrisch van dit soort geluiden. Kleine cadeautjes in het donker. Want hé, goed nieuws: het betekent dat de bosuil hier broedt. En van deze nachtbraker weten we dat-ie honkvast is. Meer van dat soort geluksmomentjes zijn er in overvloed, zeker als het pas schemert en er écht nog wat te zien valt. Zoals de vleermuizen op insectenjacht, die pijlsnel tussen de akkers en de bosrand scheren. En de onmiskenbare sporen van dieren op de grond; uitwerpselen van een vos bijvoorbeeld (‘ja hoor, deze heeft duidelijk bessen gegeten’) en de vele wildwissels. Je moet wel wéten wat je ziet. Gids Gabriëlle Kuijer wijst ons erop: ‘Het zijn smalle en bredere paadjes die de dieren zelf maken, net als mensen maken ze het zichzelf makkelijk door steeds dezelfde weggetjes af te leggen.’ Piepkleine wissels van muizen, maar ook grotere “verkeersroutes” die ree en vos, haas, das, hermelijn of marter door het bos hebben getrokken.

En, wil een wandelaar weten, hoe zit het met de wolf in Drenthe…? Onze gids John Peter Ram windt er geen doekjes om. Vanaf zijn stronk als spreekgestoelte doceert hij: ‘Hemelsbreed zitten we hier niet ver van de Duitse grens, de roedel van Meppen ligt hier maar een kilometer of 40 vandaan. Zo’n afstand loopt de wolf in een avondje. We zien hem hier al wel, als dwaalgast, maar ik verwacht dat het een blijvertje wordt op de Hondsrug. De wolf zou zich hier thuis kunnen voelen, het bos is er ook geschikt voor; veel beschutting, rustige gebieden, weinig verkeer.’


Geluid en licht dragen ver
Nou is dat verkeer nog wel een dingetje. Want waar je ook wandelt, hoe ver je je ook verwijderd mag voelen van de bewoonde wereld, overal hoor je toch nog het suizen van autobanden over asfalt – als een bijenvolk dat nadert – of het accelereren van een motor. ‘De weg van Emmen naar Groningen,’ zegt John Peter. Zeker op een zuivere avond als deze draagt dat geluid best ver. Dat geldt ook voor het licht trouwens. ‘Kom je wat dichter bij de autoweg, dan zie je de vrachtwagens rijden en het licht uit hun koplampen. Dat reikt ongelofelijk ver.’ Het mag de pret niet drukken, ‘maar ik wil mensen er wel graag bewust van maken.’

Dat geldt ook voor zwerfvuil onderweg. Gabriëlle, de hekkensluiter van onze bescheiden karavaan, pakt terloops een blikje op en stopt dat in haar rugzak. Dat zal ze tijdens de twee uur durende wandeling vaker doen en het werkt aanstekelijk.

Een paar kleine wolkjes
Het mag dan volle maan zijn, zekerheid dat je die grote ronde bol ook vol in het vizier krijgt heb je als wandelaar natuurlijk nooit: het kan bewolkt of mistig zijn en dan blijven de hemellichamen verscholen. Dus wat een mazzel hadden wij, met een zonovergoten dag gevolgd door een kraakheldere avond. ‘Hoewel ik er persoonlijk liever een paar kleine wolkjes bij zag hoor,’ moet onze gids van het hart. ‘Voor de belichting hè,’ verduidelijkt hij, ‘dan zie je het verschil tussen licht en donker beter.’ Je hoort John Peter Ram niet klagen. Tochten als deze zijn z’n lust en z’n leven. De bevlogen excursieleider van Staatsbosbeheer ”doet” ze bijna het hele jaar door, met een wisselend tijdstip van vertrek, want hoe korter de dagen, hoe eerder het schemert. Hij geeft ook excursies over natuur en bosbouw voor groepen, bedrijfsuitjes en familiedagen.

Hoe lang? Hoe ver? Waarheen precies? Bij dat soort vragen krult zich altijd een glimlach om zijn gezicht. We zien wel hoe het komt, lijkt die te willen zeggen. Want het hangt ook een beetje van de groep af, de chemie, de weersomstandigheden. ‘Soms lopen we 3 of 5, maar ook wel eens 8 kilometer. Als de groep het leuk vindt lopen we een extra lusje. Mij maakt het niet uit.’

Thuis in dit bosgebied
Een vaste route heeft John Peter ook niet. Alleen het begin- en eindpunt liggen vast: Buitencentrum Boomkroonpad. Van daaruit slingert de vrijwilliger even vastberaden als geroutineerd door de Boswachterij Gieten-Borger, het hart van de Hondsrug. Hij is hier opgegroeid, even verderop aan de weg van Borger naar Rolde, in een dienstwoning van Staatsbosbeheer. ‘Mijn vader was hier boswachter.’ De liefde voor de natuur werd hem dus met de paplepel ingegoten. ‘Dit is mijn thuis, een deel van mijn leven. Het is zó eigen hier, ik ken dit gebied als mijn broekzak.’  En die wetenschap is wel een hele geruststelling, als we even later in zijn kielzog over de keienweg lopen en schijnbaar in the middle of nowhere afslaan, om onbekende paden te betreden.


Sterke keienwegen
De keienwegen zijn een echt Drents fenomeen. Ideaal materiaal om de centrale assen van de bossen mee te verharden, wisten onze voorouders begin vorige eeuw al. De keien waren tienduizenden jaren geleden met het landijs uit Scandinavië meegevoerd en kwamen aan de oppervlakte tijdens spitwerk, toen de heide op grote schaal ontgonnen werd om plaats te maken voor productiebos. Toen werden er wegen van aangelegd, vanuit de dorpen naar de nieuwe bossen. ‘Praktisch, want ze konden veel meer gewicht dragen dan de zandpaden.’ Naast sommige van die keienwegen werden beuken aangeplant, nu zijn die statig aandoende beukenlanen karakteristiek voor een boswachterij als deze.

‘Wel wat rommelig,’ merkt iemand op en dat geven de gidsen ook grif toe. Staatsbosbeheer laat veel dode takken en boomstammen bewust liggen. Op het dode hout groeien veel schimmels en paddenstoelen, maar ook insecten die weer als voedsel dienen voor allerlei vogels. ‘In die dode bomen beitelen veel spechten hun nest,’ vertelt John Peter. Straks, in het voorjaar, roffelt deze gevederde vriend er weer op los.

Feestje voor zintuigen
John Peter benut zijn tijd in het schemerdonker om ook een boekje open te doen over de diversiteit van het bos en het belang daarvan voor de flora en fauna. Het is een mix van dichte begroeiing – ‘een paradijs voor vogels’ – en arealen met ware woudreuzen zoals Douglassparren en beuken met hun dichte bladerdek, maar ook lariksbomen die – als enige naaldboom in ons land – hun naalden in de winter verliezen en op de bodem van het bos ruimte laten voor jonge ondergroei. Bij de vennen gedijen berk en els juist meer. Gaandeweg de avond is het een feestje voor alle zintuigen, want je ruikt ook van alles. Kruidige planten en struiken. Hars. Aarde. Vocht. Paddenstoelen. Wie zijn oren spitst hoort, behalve de bosuil, ook een luid gakkende vlucht ganzen op doorreis. En als we – twee aan twee – door het klaphek zijn staan we ineens oog in oog met een kudde landgeiten. Ze drommen nieuwsgierig dichterbij en stuiven dan van schrik uiteen.

De maan: het wachten waard
We lopen gemoedelijk: twintig wandelaars verdeeld over twee groepen, elk met twee gidsen. In groepjes van twee houden we afstand tot, maar ook rekening met elkaar. De paren informeren hun achterhoede waar nodig over hindernissen onderweg. Zo hoor je regelmatig roepen: ‘Pas op, ták!’, ‘stobbe!’, ‘paaltje!’ of ‘kuil!’ Dat geeft een prettig gevoel van saamhorigheid. Het is wel donker, maar je bent niet alleen.

En dan is het zover. Ze was het wachten waard. Wat een beauty, de maan, geflankeerd door een gespikkeld veld vol sterren. Het is de magische apotheose van een avontuurlijke avond in de duisternis. Gek eigenlijk, je had haar al zo vaak gezien en toch is het nu alsof ze nooit eerder zó groot, zó vol was, als een rijpe vrucht aan het uitspansel. Ze projecteert onze lange schaduwen tussen de beuken. We staan erbij en kijken ernaar. Open monden van verwondering. Smartphones rollen uit broek- en jaszakken, maar er zijn maar weinig wandelaars die het klapstuk van de volle maan weten vast te leggen. Eenmaal thuis rest veel zwart en een vage gele vlek op het scherm. Gelukkig zit het beeld van deze avond voorgoed op ons netvlies.


Laatste nieuws