Het is een bijzondere herfstdag in het Groningse dorp Westerwolde: in een grote boerenschuur komen straks de Giezelbaargbloazers voor het eerst weer bij elkaar om te oefenen. Er brandt één lampje, op de achtergrond staan twee bewegingloze tractors in het schemerdonker, aan het plafond hangt een Groningse vlag. Blazer Jan Bossen (75) loopt naar een hoek van de schuur en pakt zijn instrument: een lange houten hoorn die op het eind omhoog krult.
Een midwinterhoorn is ongeveer anderhalve meter lang, liever nog iets korter dan langer. Dat maakt ‘m hanteerbaar, maar er zit ook een oud verhaal aan vast, vertelt hij: ‘Om een hoorn te maken moet je het hout doormidden zagen, de beide helften uithollen en die uiteindelijk weer tegen elkaar zetten. Vroeger bonden ze er biezen tussen en dompelden ze de hoorn onder in een put: het natte hout en de biezen zetten uit, en zo werd hij goed dicht. De put was meestal niet dieper dan anderhalve meter.’ Hij wil meteen wel even een stukje laten horen: lange tonen, verrassend helder zoals bij een koperinstrument.
Behalve mooi blazen kan Jan – oud-docent techniek – goed vertellen. De groep telt 20 leden en een vijfkoppig bestuur. Jan is secretaris. ‘We zijn er echt serieus mee bezig. We vinden het belangrijk dat de traditie doorgegeven wordt.’
Joelfeest
Waar die traditie precies vandaan komt? Daarover doen verschillende theorieën de ronde. In een artikel in Levend Erfgoed Groningen houdt historicus Martin Hillenga een slag om de arm over de directe lijn naar een ver verleden, met verwijzing naar een onderzoek uit 1981 door J.J. Voskuil van het Meertens Instituut, die later naam zou maken als auteur van de romanreeks Het bureau.
Toch is de verklaring van dat verre verleden wel een populaire: de midwinterhoorn zou al bij de Germaanse joelfeesten hebben geklonken. En later bijvoorbeeld op boerenerven, toen het ver dragende geluid diende om boodschappen door te geven. In de Tweede Wereldoorlog zouden er onderduikers mee zijn gewaarschuwd. Zo lijkt de hoorn in de loop der eeuwen voor diverse doeleinden te zijn gebruikt. In de 20ste eeuw komen daar de blaasgroepen van enthousiastelingen bij, met name in Twente, die zich tamelijk strikt houden aan ongeschreven regels die nu de traditie vormen.
Jan doet zelf nu zo’n 12 jaar mee met de Giezelbaargbloazers. Zijn voorgangers werden in 2005 ‘aangestoken’ bij een midwinterhoornwandeling in het Drentse Diever: zou het niet mooi zijn om zo’n groep ook in Veele op te richten? Het moet wel historisch verantwoord zijn, vonden ze. Een conservator van het klooster in Ter Apel bracht het verlossende antwoord. ‘Die zei: ga gerust je gang,’ zegt Jan. ‘Want in het hele Saksische gebied, van Midden-Duitsland naar (noord)oostelijk Nederland, werd op midwinterhoorns geblazen. Dus óók in Westerwolde.’ De Giezelbaargbloazers – vernoemd naar de Geselberg in Veele – kregen les van een gerenommeerde Twentse midwinterhoornblazer en met leden zoals Jan kunnen ze nu zelf het verhaal verder vertellen.
Boze geesten verjagen
Jan schetst levendig hoe dat kan zijn gegaan, in voorchristelijke tijden: ‘De midwinterhoorn werd bespeeld om boze geesten te verjagen. Rond de zonnewende hees men het zonnewiel en daarop brandden vier vuren, voor elke windrichting één. Op alles wat maar voorhanden was werd geblazen en lawaai gemaakt, zodat de boze geesten wegvluchtten en de dagen weer langer werden.’
Na de intrede van het christendom kregen gebruiken een andere betekenis. ‘De midwinterhoorn hoefde geen boze geesten meer te verjagen, maar wel het nieuwe licht aanblazen: de geboorte van Christus. Het zonnewiel werd versierd met dennengroen en mos; die versiering zien we in de kersttijd nog steeds. Ook steken we met advent vier kaarsen aan – voor iedere windrichting één.’
Hij lacht, maar dat gekerstende gebruik willen Jan en zijn medeblazers graag in ere houden: in de open lucht blazen ze alleen tussen eerste advent en Driekoningen. ‘Daar houden wij ons aan. We geven in februari heus nog wel lezingen, maar dan blazen we niet buiten. Vaak is dat wel de inzet als we ergens worden gevraagd: gezellig, met een vuurkorf en de midwinterhoorns erbij. Maar nee, dat doen we echt niet.’ De enige uitzondering maakten ze enkele jaren geleden voor een overleden groepslid: bij de uitvaart brachten de blazers een laatste groet.
Vlierhout en braamtakken
Een béétje muzikaal zijn is wel handig voor een blazer, aldus Jan. Een deel van de leden heeft vroeger bij de harmonie en de fanfare gezeten. ‘Het is de bedoeling dat je zo veel mogelijk lange noten blaast en daar wat melodie in stopt. Dan helpt het als je weet hoe een akkoord ontstaat en dat een hele noot bestaat uit twee halven en vier kwarten. Ook moet het legato zijn, zoals dat in de muziekwereld heet: je moet gebonden blazen, geen losse tonen.’
Verschil in toonhoogte creëer je met lipspanning, zoals een trompettist bij de taptoe. Jan zet zijn midwinterhoorn aan de mond en demonstreert dit, onzichtbaar maar wel hoorbaar: twee, drie verschillende tonen, van laag naar hoog.
Daar komt bij: de instrumenten zijn zelfgemaakt en niet gestemd. ‘Een ensemble vormen en meerstemmig spelen is hiermee niet te doen. Als je tegelijk gaat blazen, wordt dat een kakofonie. Je wacht tot de ander klaar is en dan geef je antwoord.’
Om zelf een midwinterhoorn te maken, is een eerste vereiste dat je gereedschap kunt hanteren. ‘En dat je enigszins weet hoe een instrument in elkaar zit, hoe ver je moet doorgaan met uithollen, vanaf welk punt je hem laat uitlopen, hoe dik de wand moet zijn.’ De zogeheten happe, het mondstuk, maken ze van vlierhout. ‘De happe bepaalt hoe zwaar het blazen is. Ik ben van oorsprong bassist, dus ik heb een vrij grote opening.’ Hij laat het mondstuk zien: ‘Dit is voor mij het absolute minimum.’ Een stuk touw maakt de midwinterhoorn makkelijk te dragen. Ook zitten er bandjes omheen, gemaakt van gedroogde schilletjes van braamtakken. ‘Dat is ontzettend sterk, vergelijkbaar met hennepvezels.’
Reuzenhoorn
Voor een instrument met een sierlijke ronding is het zoeken naar een mooie tak. Jan wijst naar de muur van de schuur: ‘Daar ligt een elzentak te drogen waar al een mooie vorm in zit.’ Geschikte takken vinden ze via hoveniers, soms via Facebook maar ook door goede contacten met het waterschap en de boswachter. Laatst nog zag Jan een fraaie berk staan langs het kanaal. ‘Ze kennen ons inmiddels, ze weten dat wij er geen misbruik van maken. Haal maar op, zeggen ze dan.’
Eén keer per week, op dinsdagmiddag, zit een handvol leden in de schuur takken te bewerken. ‘Heerlijk is dat,’ zegt Jan. ‘We drinken er een kop koffie bij en later nog even een borrel. En ondertussen leren we van elkaar en zorgen we dat de kennis wordt overgedragen op nieuwe leden.’ De Giezelbaargbloazers geven ook gastlessen op scholen en een tijdlang hadden ze een jeugdgroep. Toch blijkt het lastig om jongeren voor het midwinterhoornblazen te behouden. ‘Dan vinden ze het niet meer cool,’ zegt Jan lachend, maar jammer vindt hij dat wel.
Een bijzonder project is de reuzenhoorn waar ze sinds maart mee bezig zijn geweest en die hier uitgehold ligt te wachten op de blazers. Bij een Twentse groep hadden ze zo’n reuzenhoorn gezien, maar die was massief, vertelt Jan. ‘Dit is een conifeer geweest, van iemand uit het dorp. Wij maken hem zo dat je er wél op blazen kunt.’ Jan zet het instrument aan de mond: diepe tonen vullen de schuur. ‘Hier zit geluid in. Maar we moeten er nog rook in blazen en kijken waar het eruit komt, de lekjes dichten en dan zetten we ’m in de lak of de olie.’
Hoorn mee het veld in
Als de schuurdeur opengaat en de eerste blazers binnenkomen, de midwinterhoorn om de schouder, trekt de reuzenhoorn meteen de aandacht. De een na de ander wil 'm uitproberen. Er worden handen geschud, het gaat van moi en doar bist doe ook weer, de eigen hoorns worden warmgeblazen, tot iedereen in een kring gaat staan onder de lamp en Jan het woord neemt. Hij begint rustig aan, blaast twee tonen voor en de kring speelt het na, één voor één.
Er is ook een nieuw lid bij, dat vanavond voor het eerst meedoet: Trea Wubs, de enige dame in het gezelschap. Haar jongere broer zit ook bij de Giezelbaargbloazers. Zenuwachtig is ze niet, ze heeft er vooral zin in. ‘Er kan niks misgaan. Ik moet het nog leren. En ik krijg er geluid uit, dat heb ik geprobeerd. Ik zing ook bij een koor en heb ooit althoorn gespeeld.’ Haar instrument heeft ze overgekocht van een oud-blazer. Dapper blaast ze mee met de oefeningen in de kring.
De ene hoorn klinkt hoger dan de ander, geen toon is hetzelfde. Ook opvallend zijn de verschillende stijlen. Een van de mannen klinkt zelfs een beetje jazzy. Iedereen wacht op zijn beurt, af en toe wordt een grapje gemaakt. ‘Probeer met drie tonen mooi te blazen,’ adviseert Jan. ‘Als het lekker gaat, pak er een vierde bij, maar blijf anders gerust bij drie. En niet te hoog inzetten, anders wordt het een geforceerde exercitie.’
Als hij tussen advent en Driekoningen gaat wandelen, neemt Jan altijd zijn hoorn mee. En hij is niet de enige. ‘Plots hoor ik iets en luister: dat is Harm. Je kunt precies horen wie het is, dat is heel herkenbaar. En dan antwoord ik in het veld, soms op wel 4 kilometer afstand bij vorstig weer.’ Spits de oren dus in Westerwolde, want voor je het weet hangen de midwinterhoorns weer in de schuur en is de muziek alleen nog een herinnering, aan de terugkeer van het licht.
- Max de Krijger