Tekst: Ankie Lok | Fotografie: Adobe Stock
De opvallende steltloper van het Wad werd in 2023 uitgeroepen tot ‘vogel van het jaar’. Want met de scholekster gaat het ronduit slecht. Toch zijn er ook hoopvolle berichten: zo’n 20% van de vogels broedt niet langer in de kwelder of op akkers, maar op platte daken, onder meer in Assen. Ligt de toekomst van de scholekster in de stad? Noorderland zocht het uit.
Dagboeknotitie van een gezenderde scholekster: ‘In de avond van 23 juni om 21.20 uur werd het vertrek naar het Wad ingezet. In een flauwe bocht onder Hoogezand door werd een noordwestelijke koers aangehouden richting het centrum van Groningen.’
Zendervogel 5682, met een broedterritorium bij het Drentse Spijkerboor, vloog rond 22.11 uur over de Grote Markt. Niet ver van Kloosterburen landde de scholekster na zonsondergang, om 23.10 uur, in een kwelder.
Rinus Dillerop en zijn collega's voorzagen vijf scholeksters van een zender, waaruit deze gegevens waren af te lezen. ‘Zo’n zender levert gedetailleerde informatie over de bewegingen van een vogel,’ vertelt Rinus. ‘Waar vliegt hij heen? Waar zoekt hij voedsel? Hoe lang blijft hij op een bepaalde plek?’
Maar al die informatie, zoals de vlucht van zendervogel 5682, roept ook weer nieuwe vragen op. Waarom vloog de vogel bijvoorbeeld eerst nogal hoog, en voorbij de stad Groningen veel lager? En vloog hij alleen, of in gezelschap van soortgenoten?
Goedkoper dan een zender is het om vogels te voorzien van ringen. Dat laatste gebeurt bij scholeksters al enkele decennia, maar in recente jaren duiken onderzoekers nog dieper in het gedrag en de overleving van scholeksters.
In Friesland en Groningen en op de Waddeneilanden is hij nog een vrij bekende verschijning, met zijn zwart-witte verenkleed, oranje snavel en rode oogjes. Zijn roep zal je ook niet ontgaan: een luid en schel “tepiet!”. De vogel roept min of meer zijn eigen bijnaam: bonte piet.
Scholekster: een vergeten weidevogel
Voor de gemiddelde passant lijkt er niet zo veel aan de hand met de herkenbare steltloper. Maar het leefgebied van de scholekster staat onder druk. Het merendeel broedt in agrarisch gebied, toch denken we hierbij meestal niet aan deze soort en wordt hij ook wel de ‘vergeten weidevogel’ genoemd.
Alle weidevogels in ons land hebben het moeilijk, met de grutto als misschien wel de droevigste vertegenwoordiger. Door de intensieve landbouw en gebrek aan vochtige, kruidenrijke akkers lukt het weidevogels nauwelijks nog om hun kostje bij elkaar te scharrelen.
De scholekster broedt van oorsprong in de kwelder, vertelt Bruno Ens van Sovon Vogelonderzoek Nederland en Stichting Onderzoek Scholekster, die zich al zo’n 40 jaar met scholeksters bezighoudt. ‘De kwelders zijn een soort weilanden die alleen bij extreem hoogwater onderlopen. Van oudsher is dat een goede plek om te broeden, dicht bij het Wad en dus dicht bij voedsel.’
Maar ook die veilige haven is aan het veranderen, constateert hij op basis van onderzoek naar geringde vogels. ‘De kwelder heeft last van de zeespiegelstijging, daarnaast zien we vooral dat zomerstormen vaker voorkomen. Dan overstroomt de kwelder, dus ook in mei en juni, als de scholeksters zitten te broeden. Hun nesten en jongen spoelen vaker weg, omdat het water zo hoog komt.’
Andere bedreigingen zijn roofdieren, zoals de vos, en een kariger menu op het Wad. Het ooit zo rijke zeebanket is uitgedund, deels door de mechanische schelpdiervisserij in de Waddenzee die een tijdlang was toegestaan.
Het jaar van de scholekster
Al met al hebben de bedreigingen de scholekster in een vrije val gebracht: het aantal broedparen is sinds begin jaren 90 met ongeveer twee derde afgenomen, het aantal overwinterende vogels in het Waddengebied is vrijwel gehalveerd.
Het gaat Bruno aan het hart, want hij kijkt al ‘heel lang naar die beestjes’. ‘Ze vertonen interessant gedrag, ze doen veel samen: ze strijden als paartje om een broedterritorium. Dat knokken begint met een heleboel vertoon: ze maken een boel geluid, met de snavel naar beneden, en soms vliegen ze elkaar in de haren. Ze pikken, maken duikvluchtjes en grijpen elkaar bij de vleugel. Het is een behoorlijk felle vogel, zoals je dat ook bij meerkoeten ziet. Het paartje broedt samen en voert de jongen ook samen.’
Moderne ouders dus, maar daar horen ook echtscheidingen bij. Bruno: ‘Als de buurvrouw dood is, kan een vrouwtje denken: dat is eigenlijk een mooier mannetje of een beter territorium, en dan haar eigen mannetje verlaten.’
Interessant vindt hij ook de verschillende manieren waarop ze hun prooi openmaken. ‘Mannetjes hebben een iets kortere, hogere snavel dan vrouwtjes. Bij schelpdieren moeten de mannetjes hameren of ze snijden de sluitspier van de schelp door. De snavel slijt daardoor in de geschikte vorm. Mannetjes die steken krijgen een soort bijtelsnavel, als ze hameren wordt de snavel bot.’
De scholekster werd al eerder uitgeroepen tot vogel van het jaar: in 2008. De titel moet onderzoek aanjagen en vrijwilligers mobiliseren. Rinus Dillerop en collega-ecologen besloten na 2008 een bijzondere groep scholeksters te gaan volgen: de vogels die zijn uitgeweken naar de stad.
Van het dak af
Want wat heeft een kwelderbewoner ineens in de stad te zoeken? Het antwoord: een plat dak. Daar maken scholeksters graag een nest, legt Rinus uit. ‘Een bedekking met grind, schelpjes of mos is heel geschikt. De vogels maken een soort kuiltje, dat ze soms aanvullen met bijvoorbeeld kleine steentjes. Als er schroefjes of stukjes draad op een dak liggen, gebruiken ze die ook wel. En in de directe omgeving moet voedsel voorhanden zijn, grasvelden waar ze wormen, emelten en kevertjes kunnen vinden.’
Die insecten nemen ze mee naar het dak om aan de jongen te voeren. Want jonge scholeksters hoeven, anders dan gruttokuikens, niet meteen zelf aan de bak.
In het Asser gebied gaat het heel mooi, constateert Rinus. ‘We volgen 70 broedparen en die brengen gemiddeld genoeg jongen groot. Op het dak zitten ze veilig, daar kan geen vos of marter bij.’
Nadeel van de stad is het verkeer, dat soms slachtoffers eist, en jonge scholeksters willen op een gegeven moment de wijde wereld in. ‘Dan springen ze van het dak. Als er groen omheen zit, zijn hun overlevingskansen groter dan wanneer ze op stenen terechtkomen.’
Toch adviseert Rinus nadrukkelijk om de natuur zijn gang te laten gaan. ‘In een warme zomer kun je scholeksters wel helpen door een afdakje te maken, zodat de kuikens schaduw hebben, en een bakje water neer te zetten voor verkoeling. Dan zullen ze minder snel uit nood voortijdig van het dak springen. En probeer niet onnodig de dierenambulance te bellen. Mensen zien vaak een jong lopen terwijl de oudervogels, die het jong nog voeden, even niet in de buurt zijn. Ook in die gevallen geldt: niet oppakken, gewoon met rust laten.’
Lamme vleugel, maar niet heus
Om broedparen op te sporen, rijden de onderzoekers rondjes door industriegebieden, waar de daken veelal plat zijn. Dat is een tijdrovende klus, vertelt ecoloog en vogelliefhebber Henri Zomer. In zijn voormalige woonplaats Leek brengt hij sinds drie seizoenen het aantal broedparen in kaart. ‘Alleen dat al valt niet mee. Ik zag weleens twee broedpaartjes vlak bij elkaar en dacht ik eerst dat het er één was. Als de vogels nog geen jongen hebben en nog niet geringd zijn, is het lastig om ze te onderscheiden.’
Minimaal één keer per week gaat Henri in het broedseizoen op pad, maar meestal vaker, bijvoorbeeld om toch nog even te zoeken als iemand hem een berichtje stuurt dat ergens een jong rondloopt. ‘Op een digitale kaart voer ik al mijn waarnemingen in. Die kan ik thuis analyseren. Als je dat maar systematisch doet, verzamel je per jaar heel wat gegevens.’
Net als Rinus en Bruno ringt ook Henri scholeksters. Ze vertellen hoe dat in zijn werk gaat: bij volwassen vogels verruilen ze de eieren eventjes voor kunsteieren en plaatsen ze over het nest een zogenoemde tuimelkooi, die via een mechaniek met een touwtje sluit zodra de vogel weer op het nest gaat zitten.
Bij de kuikens is het, op het dak, een kwestie van handmatig oppakken. Op de grond en in de kwelder moeten de mannen hollen, met een schepnet in de hand. Rinus lacht: ‘Ik ben ook geen 18 meer, maar dat lukt nog steeds.’
Als het jong bijna kan vliegen, wordt het helemaal lastig. Bruno: ‘De truc is om bovenwinds naar ze toe te rennen, want ze stijgen op tegen de wind in. Maar dat durven ze dan niet, omdat ze van jou weg willen.’
De oudervogels gedragen zich ondertussen heel wisselend, vertelt Henri. ‘De een gaat van een afstandje toekijken of roepen, de ander vliegt rondjes. Maar er zijn ook individuen die naast je gaan staan en doen alsof ze gewond zijn: dan lopen ze weg met een zogenaamd lamme vleugel. Als je erachteraan zou gaan, zou de vogel op het laatste moment wegvliegen. De eerste keer dacht ik: wat doet die vogel nou! Dat afleidingsgedrag is heel bijzonder.’
Van Schier naar Sylt
Eenmaal gevangen krijgen de vogels een combinatie van kleurringen om de poten, en de onderzoekers meten hun gewicht, vleugel- en snavellengte. Dat duurt ongeveer een kwartiertje. ‘En dan laten we de vogel weer vrij,’ zegt Rinus. ‘En sluiten ze heel snel weer bij de ouders aan en gaan ze vrolijk verder.’
Hij kwam al op de gekste plekken om scholeksters te ringen: bij de kazerne en bij voetbalclub Asser Boys. ‘Daar houden ze er echt rekening mee. Als een bal op het dak terechtkomt, laten ze die gewoon liggen om de vogels verder niet te verstoren.’
Aan het einde van de zomer verlaten de scholeksters het broedgebied en trekken naar hun “wintersoos”: de Wadden. En zoals Henri graag in de herfst en winter ‘de telescoop in de auto gooit’ en groepen ganzen gaat ‘scannen’, zijn er ook genoeg vogelaars die ringen van scholeksters aflezen en invoeren op speciale websites.
De meeste noordelijke scholeksters doen wat we kunnen verwachten: die overwinteren op het Wad, jonge vogels blijven daar nog een jaar of drie hangen en keren dan terug naar het binnenland om te broeden. Rinus kreeg weleens een terugmelding uit Frankrijk en Engeland, Bruno herinnert zich een scholekster die ze als jong op Schiermonnikoog hadden geringd en die jaren later op het Duitse Sylt werd gezien als broedvogel.
Hebben scholeksters eenmaal een territorium veroverd, dan zijn ze plaatstrouw. Henri en Rinus zien dezelfde vogels naar de platte daken terugkeren, niet zelden naar exact hetzelfde nestkuiltje.
Vanaf dit jaar moet meer gericht onderzoek uitwijzen waar de scholekster last van heeft en wat we daar precies aan kunnen doen. Zo lopen in de polder experimenten met broedpalen. Maar de scholekster heeft laten zien dat hij zich kan aanpassen, vindt Henri.
Straks, als de lente aanbreekt, zal hij zijn wekelijkse rondes weer opstarten. ‘De scholeksters verblijven dan nog op slaapplaatsen in de omgeving van het broedgebied, met tot wel enkele honderden bij elkaar. Daar ga ik zeker kijken of mijn vogels ook weer binnen zijn.’
Dit verhaal verscheen eerder in Noorderland 2023-1.