Expeditie Ameland

Harmen Wijnberg is een geboren en getogen Amelander, zou in de natuur kunnen overleven.

Dit artikel verscheen in Noorderland 2019-4.

Je kunt vinden dat het een beetje stinkt. Toch hééft het iets, zoals het aroma rond boerenland. Want die geuren, kleuren en geluiden, ze horen onmiskenbaar bij het wad. Dat ijle licht, die wattige wolken, het zilte in de lucht, zuigend slik onder je laarzen. De bodem bobbelig en hard, dan weer zompig als dikke yoghurt. Dat moet je gewoon voelen. Op Ameland!

Je zou wadgids, visser, rasverteller en hobbykok Harmen Wijnberg niet eens direct herkennen als je ‘m toevallig tegen het lijf loopt in zijn dagelijkse werkomgeving: het gemeentehuis in Ballum, op Ameland. Keurig in de kleren, het haar in de krul. Gewoon een vriendelijke ambtenaar sociale zaken met verantwoordelijkheden en zorg van maatschappelijke aard voor de eilanders. Trouwambtenaar, dat ook. Geen spoor van de Crocodile Dundee tot wie hij zich op het drooggevallen wad ontpopt. Als Harmen aan het werk is, wachten de onafscheidelijke attributen thuis op nieuwe avonturen: pet, lieslaarzen en greep (een soort hooivork).

Feestje voor de zintuigen

Voor die avonturen hoeft-ie nooit ver te gaan. Zodra z’n dienst erop zit en het juk van de werkdag is afgeschud, wordt de vrijbuiter in Harmen wakker. Dan zoekt hij de tomeloze ruigten van het duinlandschap, stapt langs de Noordzee die kan briesen en kolken, of hij geniet aan de andere kant, op de Waddenzee van zandplaten op het droge, van kwelders en hun slenken. Het patroon van prielen en geulen. Dit is het land van zijn jeugd, hier is Harmen thuis. Maar hij maakt er ook graag anderen deelgenoot van, dat doet-ie tijdens wadexcursies. Ware expedities zijn dat zodra de zee zich voor heel even heeft teruggetrokken, een feestje voor de zintuigen.

Het tij wacht nooit

Het vaste vertrekpunt is aan het einde van de Pietje Miedeweg, tussen Hollum en Ballum, aan de zuidkant van Ameland. Het tijdstip? Dat varieert, afhankelijk van de getijden. Vandaag bestaat de groep uit Duitse gasten en schakelt onze gids moeiteloos over in een andere taal. Zodra ze hun fietsen op de dijk hebben gestald voor een vervolg te voet, rept Harmen geroutineerd van de do’s en don’ts op het wad. We hebben zo’n anderhalf uur tijd. Nee, we hoeven heus niet te jakkeren, maar enig tempo is wel vereist: ‘Want het tij wacht nooit.’ Bij elkaar blijven, niet te lang dralen dus en opgelet, want om de paar 100 meter wachten nieuwe weetjes van dit Werelderfgoed Waddenzee, die Harmen in geuren en kleuren uit de doeken doet. 

Hij maakt een beginnetje op het harde zand; de punten van zijn greep schetsen provisorisch de positie van aarde en maan, de gevolgen van eb en vloed. Bij de volgende stop vertelt hij over de kleine hoopjes die je overal om je heen ziet liggen. ‘Het zijn de uitwerpselen van pieren,’ verklapt Harmen, ‘bergjes gezuiverd waddenzand.’

Pikken, hippen, dribbelen

Ons panorama van vandaag is een vlakte die zich eindeloos uitstrekt. Een compleet andere wereld dan aan de Noordzeezijde. We stappen zó, van vaste wal het wad op en dat voelt vreemd, maar er gebeurt…
nou ja, niks. Je zou met gemak naar de overkant, tot Holwerd kunnen lopen, lijkt het. Maar dat is een optische illusie. ‘Je moet altijd ontzag hebben voor de zee,’ dat weet Harmen drommels goed.

Als we aan de wandel zijn en we ongemerkt een eindje van de kust zijn verwijderd, gloren ver aan de horizon nog maar twee bakens: de rood-wit gestreepte vuurtoren van Ameland en de kerktoren van Hollum met z’n markante zadeldak. Waar een paar uur eerder nog kitesurfers hun rondjes zwierden, zoeken nu steltlopertjes naar voedsel. Pikken, hippen, dribbelen. ‘Zie je scholeksters, dan weet je dat je kokkels vindt,’ tipt onze gids, ‘daar zijn ze gek op.’

De ondergrond is drabbig, soms glad in een palet van groen, bruin en grijs. Pas als de lucht dramatisch openbreekt komen die kleuren tot leven. Dat gebeurt altijd, wacht maar af. Nergens anders dan hier, boven de eilanden, lijkt het weer zo snel én vaak van humeur te switchen. Was het net nog loodgrijs zonder een zweempje licht, even later vallen al grote gaten in het wolkendek. Dikke kans dat de hemel over tien minuten staalblauw is. ‘Het licht en de lucht zijn gewoon ánders op Ameland.’

Handje rauwe kokkels

Zo met het blote oog zie je niks van (eetbaar!) bodemleven. Dus komt die greep van pas, óf de getrainde hand van Harmen. Die knielt op de plek waar net een scholekster pikte, woelt met zijn vingers door slik en water en komt boven met een handvol kokkels. Licht triomfantelijk: ‘Zie je wel.’ Dan: ‘Proberen? Ze smaken goed hoor.’ Hij wacht het antwoord niet af, zet twee achterkanten kruislings tegen elkaar, drukt en draait de schelpen dan langzaam open. ‘Een oud trucje.’ Vijftien paar opengesperde ogen volgen zijn handelingen nauwlettend, maar als Harmen de delicatesse van het wad aanreikt om te proeven, deinzen de meeste deelnemers terug en trekken een gezicht dat verminderde eetlust verraadt. ‘Bijt het bovenste puntje er maar af, aan de onderkant zit zand.’ Je kunt de kokkels koken en bakken – en dat zal Harmen straks ook nog even demonstreren –, maar ook prima rauw uit het vuistje eten. ‘Heerlijk.’

Oester op een dienblaadje

Geuren en kleuren. Ze waaieren je tegemoet tijdens deze natuurtocht op de grens van land en water. We stappen verder over het wad, tot ’t Skutegat. ‘Dé plek om mosselen te plukken,’ vertrouwt Harmen de groep toe. Hoewel het zeefruit steeds meer overwoekerd raakt door Japanse oesters. ‘Ook niet te versmaden trouwens.’ We gaan het beleven. Hij beent wat dieper het water in, wrikt met de greep in het aardedonker en vist dan een oesterpakket omhoog alsof het daar al die tijd geduldig op onze komst heeft liggen wachten. Dan komt de cowboy in Harmen Wijnberg los; uit de rugzak wordt een flink formaat mes opgediept waarmee hij de twee harde schelphelften krakend loshaalt. En daar, als op een ovaal dienblaadje van parelmoer, ligt de zilte versnapering. Verser ga je echt geen oester eten. Harmen snijdt er reepjes van en serveert ze met zwier aan zijn gasten.

Neutje uit de rugzak

Die rugzak is onmisbaar op wadexpedities als deze. Soms tovert Harmen daar een opgezette vogelkop uit, of een bijzonder veertje, om de bewuste diersoort te illustreren. Want, zo vindt hij, ‘je moet de natuur kunnen voelen, ruiken en proeven. Onderweg gebruik ik alle zintuigen.’ En omdat vis – en zeefruit – moet zwemmen, gaat de oester vergezeld van een neutje.
Dit keer piept een beugelfles uit de rugzak met een rood goedje erin, een paar kelkjes erbij en hup, allemaal een nipje. Lekker pittig spul, word je warm van. Een eigen brouwsel is het, ‘cranberry’s op brandewijn met een beetje Amelander honing.’ De veenbessen plukt Harmen ook op zijn eigen eiland, maar waar? Ha, dat verklapt-ie niet

Een plukje zeekraal

We hebben het niet in de gaten, maar onze groep is zomaar een paar kilometer uit de kust gelopen. Verderop is de betonning wat meer rechtop gaan staan en dát is voor Harmen een signaal om haast te maken. Eerder wees de boei door het wegstromende water naar rechts, een teken van eb, zo had hij ons verteld. Nu zal het niet lang meer duren voordat het gevaarte naar links overhelt en dan komt het zeewater snel op. ‘Als de ton omslaat heb je nog drie kwartier om uit het Skutegat te komen,’ weet hij, ‘dus laten we gaan.’

Binnen een half uur staan we weer op de sterke zeewering, met vaste grond onder de voeten. Bij de Feugelpôlle, onderaan de dijk, plukt Harmen nog wat zeekraal (‘dat bakken we straks lekker even mee voor de smaak’) en legt uit: ‘Het is een beschermde plant, maar voor eigen gebruik wordt plukken gedoogd.’ Dat doet hij trouwens met beleid, altijd. ‘Alleen wat je nodig hebt. Ik trek het puntje eraf en laat de wortel staan, dan kan ’t het minste kwaad.’

Overleven in de natuur

Harmen Wijnberg is een geboren en getogen Amelander, zou in de natuur kunnen overleven. Als zesjarig jochie mocht hij al met vader mee, een ervaren visserman. ‘Van hem heb ik geleerd hoe je netten moet maken en repareren en we visten ook met botwant; een lange lijn met haken waar zeepieren aan hingen.’ Hij vertelt van de spanning die hij als jongen voelde, als het botwant een tij had overgestaan. ‘Hoeveel vis zou eraan zitten?’

‘Koelkasten en vriezers hadden we vroeger niet, dus je leerde de buit te conserveren door drogen of roken. De eilanders waren zelfvoorzienend en leerden hun eigen kostje bij elkaar te scharrelen.’ Op onorthodoxe wijze soms, ja dat ook. Konijnen stropen bijvoorbeeld. ‘Het mocht niet, maar iedereen deed het. De mensen hadden het niet breed en een extra stukje vlees in de pan was welkom.’ Het waren zijn vader en overbuurman en beurtschipper Hans Bruin die Harmen veel traditionele kennis bijbrachten van het eiland, van de wilde natuur.

Storm schenkt “juttersskuur”

Achter huis, in Hollum, staat de “juttersskuur”. Voordat we ons laven aan de buit en een hartversterkertje wordt de rookoven opgestookt. Daar gaat straks een mootje vis in. Harmen grijnst: ‘Meestal vraag ik de buren eerst even of ze geen was buiten hebben hangen.’ Hij dankt zijn hele jutterskwartier aan een woeste voorjaarsnacht in 2007, toen een gigantische deklast van boord viel en op het Noordzeestrand terecht kwam. Praktisch heel Ameland liep toen uit om een paar plankjes mee te pikken. Het materiaal voor de buitenkeuken in Hollum werd door een zware storm, een jaar eerder, spontaan op het eiland aangevoerd. Het geheel is in stijl ingericht. De entourage nodigt uit tot nieuwe vragen, nieuwe verhalen. Aan de wand, in vitrines en op plankieren vormen talloze vondsten stille getuigen van Harmens vele expedities. Een juttersmuseumpje gelijk is het: zwemvesten en kruikjes, beenderen, stormlantaarns, boeien schedeltjes, flessenpost, barnsteen, speelgoed.

Geurige schotel vol kleur

In zijn zelfgebouwde schuur (‘ik had geen exacte bouwtekening, zo kon ik ook niks fout doen’), schurken de wadgangers gezellig bij elkaar aan de grote stamtafel. Blossen op de wangen, het zilt nog in verwaaide haren, hoofden vol indrukken. En hongerig. Maar daar wordt aan gewerkt! Harmen trekt zich terug in de “kombuis” terwijl echtgenote Elly alvast wat appetizers serveert: zoals stukjes zelf gerookte droge worst. In het sfeervolle, van aangespoelde planken en latten opgetrokken juttershonk hangt al snel een prikkelende geur; een mix van knoflookolie, pepertjes, paprika, peterselie. Smaakmakers voor de verse oogst van het wad. Het resultaat is een kleurrijke schotel waarin “onze” mosseltjes, kokkels en oesters een hoofdrol spelen. Mét uiteraard een paar takjes vers groen. Zeekraal. ‘Zelf gezocht. Lekker ite!’

Bron: Jolanda de Kruyf | Beeld: Jolanda de Kruyf

Laatste nieuws