Een bunker in je achtertuin

Nog altijd doet de bunker bij Paasloo dienst als tempel voor een selectie kunstschatten.

Kijk dat bolwerk staan: onverzettelijk, als een onneembare vesting. De mastodont in de bossen bij Paasloo, opgetrokken uit 750 ton staal en 2 miljoen kilo cement, werd in oorlogstijd met kunst- en vliegwerk in de steigers gezet. Nog altijd doet de bunker dienst als tempel voor een selectie kunstschatten.

Het waarom van de bunker bleef vele decennia lang in nevelen gehuld. Ja, in de buurt wisten ze wel dat-ie er was natuurlijk, maar wat precies z’n functie was? De vijftigplussers speelden er in ‘t geniep, in het struikgewas en op de slingerpaadjes van dat geheimzinnige bosje dat de bunker afschermt van de buitenwereld. Een enkeling op leeftijd herinnert zich de bouw van die mammoet, die het grootste deel van het jaar door struweel aan het zicht wordt onttrokken. Maar nu het stormseizoen het geboomte rondom heeft kaalgeschud, geeft de kunstbunker ook weer wat meer geheimen prijs. Van buitenaf dan, binnen mag geen mens komen. Maar als het aan een lokale werkgroep ligt wordt het hoog tijd voor wat meer openheid.

Bloed, zweet en tranen

Het verhaal van de kunstbunker begint feitelijk al in 1939. Om het Nederlandse cultuurgoed tegen dreigend oorlogsgeweld te beschermen werden in opdracht van de Nederlandse regering gepantserde schatkamers gebouwd. Veel waardevolle schilderijen van vaderlandse bodem waren al vóór de Tweede Wereldoorlog uitbrak uit de grote musea gehaald en in veiligheid gebracht, in speciale duinbunkers aan de Noordzeelinie. Maar die schuilplaatsen moesten op last van de Duitse bezetter worden ontruimd, vanwege de aanleg van de Atlantikwall.

Nieuwe, bomvrije schatkamers waren nodig en rap een beetje. In de mergelgrotten onder de Sint Pietersberg verrees er een, veel te klein voor alle kunstschatten. Zodoende gaf de Rijksgebouwendienst opdracht voor een tweede exemplaar, ditmaal bovengronds, in de bossen bij Paasloo. Pieter Rueck werd tot bouwopzichter benoemd. Het was onbegonnen werk en toch klaarden ze de klus: tussen mei en oktober 1942 werd met bloed, zweet en tranen een kunstbunker in de benen getild. Een mammoetklus met Nederlandse manschappen en geïmproviseerd materiaal. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat werd door gespierde werklui gebuffeld; veel arbeiders kwamen uit de omgeving van Steenwijk en werden al voor ’t krieken van de dag aangevoerd. Pieter Rueck zei later over die operatie: ‘De Duitsers wilden een bomvrije ruimte en die hebben ze gekregen; dat gevaarte lazert nooit meer in elkaar en zal nog vele generaties overleven.’

IJzersterke vermomming

De bouw kwam met kunst- en vliegwerk tot stand. Met verplichte hand- en spandiensten van omwonenden die werkelijk geen idee hadden voor wie of welk doel ze aan ’t werk waren gesteld. Het resultaat van krap een half jaar bouwdrift was een respectabele kolos. Muren met een omvang van 4,5 meter, een koepeldak dat op een ruim 9 meter dikke laag gewapend beton rust. Bossen van geweven staal, een met baksteen beklede gevel en een slim dakpanpatroon dat van bovenaf aan een doodgewone boerensilo doet denken. Het is mede vanwege die uitzonderlijke vorm dat de bunker in de volksmond een geuzennaam kreeg: het Pantheon van Paasloo had een ijzersterke vermomming. Een klassieke tempel voor ons nationale kunstbezit. 

Drieduizend topstukken

Saillant detail is natuurlijk dat die kunstschatten in kwestie al heimelijk richting Noorden waren getransporteerd in een konvooi van tien vrachtwagens op treinen, ver voor de bouw was voltooid. De kostbaarheden werden zolang maar in de regio van de bouwplaats opgeslagen, gewoon in een oude school en in het dorpshuis van Frederiksoord, in het parochiehuis en het gymnastieklokaal van klooster De Voorzienigheid in Steenwijkerwold.

Het Straatje van Vermeer, De Vrolijke Drinker van Frans Hals en talloze andere topstukken van grote meesters als Rembrandt, van Gogh en Paulus Potter vonden veilig onderdak toen de bunker klaar was. Meer dan 3000 (!) wereldberoemde doeken uit het Rijks- en Stedelijk Museum, Paleis Noordeinde, Mesdag, Huis ten Bosch, Boijmans, de Koninklijke Bibliotheek plus één – kennelijk nogal kostbaar – tapijt van NSB-voorman Anton Mussert.

Strikt verboden terrein

In het rijksmonumentenregister staat de bunker op Paasloregel nummer 77 omschreven als bomvrij militair object. Strikt verboden terrein, ook lang nadat de geëvacueerde kunstwerken, in juli 1945, hun weg hadden teruggevonden naar de diverse musea en paleizen in het land. De bomvrije bewaarplaats bleef daarna nog decennialang “in staat van paraatheid”, zoals dat heette, met oog op de dreiging van de Koude Oorlog. Bert Meijerink, die opgroeide in Paasloo en een bijzondere belangstelling voor de bunker heeft, grijnst: ‘Verboden? Ja, dat moet je vooral tegen kinderen zeggen. Wij speelden altijd in die bossen, het was reuze spannend.’

Het verhaal van de kunstbunker prikkelde altijd al Berts nieuwsgierigheid. Zeker toen hij erachter kwam dat bouwopzichter Pieter Rueck destijds als kostganger bij zijn eigen oma thuis, in Paasloo, had gewoond. ‘Een half jaar lang, zonder dat mijn oma wist waar-ie mee bezig was natuurlijk.’ Bert herinnert zich uit zijn jonge jaren dat niemand er ooit mocht komen, tenzij de winters streng waren en er een mooie laag natuurijs op de vijver voor de bunker lag. ‘Dan werden er schaatswedstrijden gehouden, prachtig!’

Operationeel en bewoond

De bunker bleef operationeel voor diverse doeleinden; tijdens de restauratie van Huis ten Bosch bijvoorbeeld en ook de collectie postzegels van het Nederlands Postmuseum vond er tijdelijk onderdak. Het voorhuis bleef permanent bewoond door kunstbewaarders in overheidsdienst; huismeesters van politie en marechaussee. Maar daar kwam de klad in. Leegstand leidde tot verval en eind jaren 80 dreigde het ooit zo trotse Pantheon te verpauperen. De Rijksgebouwendienst zat met het gebouw in de maag en in 1994 werd de bunker verkocht aan de provincie Overijssel. Sindsdien is-ie weer in gebruik als kunstopslag, een depot voor Museum De Fundatie in Zwolle. De dienstwoning werd nog diverse malen voor korte tijd bewoond, maar staat nu alweer drie jaar leeg. ‘Toen hebben we met een groepje mensen aan de bel getrokken bij de provincie,’ vertelt Bert Meijerink. ‘We waren bang dat het gebouw en de omgeving anders weer zouden verloederen.’

Het verhaal vertellen

Bert Meijerink trekt zich het lot aan van die mysterieuze locatie uit zijn jeugd, net als enkele kopstukken uit de lokale politiek. Ze zochten samenwerking met de Historische Vereniging IJsselham, Plaatselijk Belang Paasloo en Staatsbosbeheer (eigenaar van het bunkerbos) met als doel: meer bekendheid geven aan deze cultuurhistorische hotspot in de Kop van Overijssel. De tijd is er rijp voor, vindt de werkgroep. ‘We willen niet alleen iets doen tegen leegstand, maar ook blijvend het verhaal van de bunker vertellen.’

De provincie heeft als voornemen om het voorhuis in 2019 weer te verhuren en voor Museum De Fundatie is uiteraard voorzichtigheid geboden met de kunstcollectie in het “magazijn” erachter. Pottenkijkers zijn nog altijd niet wenselijk in de bosrijke schatkamer. Bert: ‘Daar hebben we alle begrip voor en het gaat ons ook niet om de kunst die er in opslag ligt. Wel willen we de bunker en het terrein erom heen graag toegankelijker maken voor publiek.’ De werkgroep heeft niet zoveel noten op haar zang: een bordje met tekst en uitleg bij de bunker, een aantrekkelijke wandelroute en een display dat verwijst naar een site met meer informatie over Paasloo’s Pantheon zou al mooi zijn. ‘Geen grootschalig toerisme,’ verzekert Bert. ‘We denken meer aan lespakketten voor de lagere scholen in dit gebied. Zodat kinderen hier op een woensdagmiddag op excursie kunnen en met eigen ogen zien wat in hun achtertuin is neergezet. Op die manier willen we graag meer bekendheid geven aan een bijzonder stukje oorlogsgeschiedenis dat zich in deze streek heeft afgespeeld.

Bron: Roelof Tienkamp | Beeld: Roelof Tienkamp

Laatste nieuws