Dit artikel verscheen in Noorderland 2015-7.
Tekst: Wim Bras | Fotografie: Uit het boek De Geheimen van Oldengaerde
Wat de hedendaagse passant aanschouwt zag de boer op weg naar de markt van een eeuw geleden ook, net als de koetsier van nog eens 100 jaar daarvoor. En diens voorganger. Een stadspaleis te midden van het Drentse platteland, enigszins onwerkelijk maar toch ook vertrouwd. De oude bomen van de Franse tuin reiken tegenwoordig wellicht wat hoger, maar voor het overige lijkt Oldengaerde de eeuwigheid te trotseren.
In bestuurlijke hoogtijdagen telde Dwingeloo vijf havezaten van dergelijke omvang; die bestaan niet meer of zij hebben zich naar de tijd geschikt. Oldengaerde niet, het landgoed blijft onveranderd zichzelf. Dat roept de vraag op: wat is het geheim?
Het antwoord daarop moet worden gezocht in de geschiedenis van de overerving. Het landgoed blijft 600 jaar lang - met een korte onderbreking tegen het eind van de 18de eeuw - in handen van slechts drie families: de Van Echtens, de Van Dongens en de familie Westra van Holthe. In de tijdslijn te rangschikken als de stichters, de bouwers en de bewaarders. Alle drie machtige families, uit hun midden komen de bestuurders van het Drentse ridderschap voort en weer later de burgemeesters van Dwingeloo. Vermogend ook, al fluctueert de rijkdom met de verschillende generaties. En de families hebben het plichtsbesef gemeen voor het rentmeesterschap van Oldengaerde. Zoals Wilmien Kolff-Willinge, afstammelinge van Westra van Holthe, het vandaag de dag verwoordt: ‘Je hebt geen keus. Je erft het en dan moet je het onderhouden.’
Slimme zuinigheid
De geschiedenis van Oldengaerde begint in het jaar 1420, als Reynolt van Echten een boerenhoeve bouwt, aan drie kanten omringd door een gracht. Het landgoed gaat vervolgens 240 jaar lang over van vader op zoon, totdat een vrouwelijke erfgenaam trouwt met een Van Dongen. Hun zoon Cornelis zal op zijn beurt in 1717 Oldengaerde ingrijpend verbouwen. Dat doet Cornelis met de kenmerkende Drentse koopmansgeest van slimme zuinigheid. Bij Amsterdamse aannemers koopt hij voor een zacht prijsje overgebleven voorraden bouwmaterialen op van uit de mode geraakte classicistische bouwstijl. Hij “plakt” als het ware een grachtenpandgevel tegen het bestaande huis, mode heeft in het Drenthe van die dagen tenslotte maar beperkte betekenis. Zo verkrijgt Oldengaerde zijn voorname distinctie, een vleug Amsterdam op Drentse maat. Geen enkele bewoner zal daarna nog tornen aan het uiterlijk, zoals ook de bijbehorende tuin in Franse stijl behouden zal blijven.
Aan het einde van de 18de eeuw verdampt het familiefortuin van de Van Dongens en daarop volgt een intermezzo met drie verschillende eigenaren. Een daarvan is de Groningse hoogleraar geneeskunde en eminent botanicus Wynoldus Munniks. Als Munniks op last van de Franse bezetter door de universiteit wordt ontslagen, stort hij zich op de plantkunde. Op de terugreis van een studietrip naar Canada neemt hij een krentenboompje mee om te zien of die in de Dwingelose thuisgrond wil aanslaan. Wie ooit de witroze gloed van de bloeiende struiken in het Drents landschap heeft gezien kan beamen dat het experiment van de botanicus bijzonder goed gelukt is. In de oranjerie van Oldengaerde kweekt Munnik agaves, een bezigheid die bij latere bewoners navolging zal krijgen. De kuipplanten verfraaien in de zomer nog altijd de oprijlaan van Oldengaerde.
Domicilie
Als Munnik in 1808 overlijdt, wordt Oldengaerde publiek geveild en het landgoed komt in handen van de vermogende familie Westra van Holthe. Onder het verdere familiebezit bevinden zich nog enkele landgoederen en een tweetal plantages in Suriname, maar als domicilie houden de Westra van Holthes vast aan Oldengaerde. Opeenvolgende telgen uit het geslacht vervullen het burgermeesterschap in Dwingeloo en raken door huwelijken geparenteerd aan andere, vooraanstaande Drentse bestuursfamilies als Kymmel en Linthorst Homan. Als in 1943 Wilhelmina Aleida Homan overlijdt, de weduwe van Johannes Govert Westra van Holthe, erven hun vier dochters Oldengaerde.
‘Mijn moeder Ida was een van de vier,’ vertelt Wilmien Willinge. ‘Als oudste had ze tot het einde toe mijn grootmoeder verzorgd op Oldengaerde en daar heeft ze mijn vader voor het eerst ontmoet.’ De Rotterdamse scheepvaartbankier Johan Anton Willinge houdt zich in de oorlog bezig met het onderbrengen van weeskinderen na de bombardementen op zijn stad. Op zoek naar geschikte adressen besluit hij na een tip van een vriend eens poolshoogte te nemen in Oldengaerde. Bij zijn bezoek in Drenthe raakt Willinge niet alleen op slag verliefd op Ida, maar ook op het landgoed. Het paar trouwt kort daarna en zal vijf dochters krijgen, Wilmien wordt nog in oorlogstijd geboren.
Tussen de vleermuizen
In de periode na de oorlog brengt het Rotterdamse gezin de zomers door op Oldengaerde, dat door het gedeelde eigenaarschap voortaan zal verdergaan als buitenplaats. Omdat de andere families al in Drenthe wonen en feitelijk geen gebruik maken van het landgoed, besluit Wilmiens vader het landhuis in zijn geheel te huren. “De zaal”, de grote kamer achter, fungeert als gezinsonderkomen: een langgerekte eetkamertafel, een kinderbox, en achter een kamerscherm een geïmproviseerd keukentje, zo zag het zomerverblijf eruit, aldus Wilmien. ‘Wij kinderen sliepen op de vliering tussen de vleermuizen. De rest van het huis was onderverhuurd, onder andere aan meneer Jansen met zijn maîtresse. Een reuze interessante mevrouw, vonden we, naarmate we wat ouder werden.’
Op de boerderij van Oldengaerde leert Wilmien koeien melken en paarden mennen om het hooi binnen te halen. Ook als haar moeder in 1959 al op jonge leeftijd overlijdt, vinden de vakanties in de jaren erna steevast plaats op Oldengaerde. Vriendinnetjes mogen mee waardoor de kinderschare wel kan uitdijen tot tien in totaal. Vader Willinge huurt voor de duur van de zomer een kinderjuffrouw in om de boel in toom te houden. In het dorp staan de zusjes Willinge te boek als “de kinderen van juffrouw Etty”, zoals hun moeder wordt genoemd. Tussen de onderhuurders bevindt zich ondertussen ook een advocaat die er merkwaardige praktijken op nahoudt. Zo richt hij een van de suites in als loopstal voor kuikens en fokt hij tot schrik van de familie biggen in de oranjerie. Zijn agrarische activiteiten komen het huis niet ten goede. Later zal blijken dat de advocaat ook louche streken uithaalt met zijn cliënten. Johan Anton Willinge besluit een punt te zetten achter de verhuur en koopt de zussen van zijn vrouw uit. Hij wil Oldengaerde aan de binnenkant restaureren.
Portrettengalerij
‘Mijn vader hield van mooie oude dingen en hij had de tijd mee. In de jaren zeventig bestonden er voor een erfgoed als Oldengaerde nog restauratiefondsen en gunstige belastingregelingen,’ vertelt Wilmien over de grootscheepse opknapbeurt. Als de werklui eenmaal zijn vertrokken is Oldengaerde een fraai maar leeg huis. Johan Anton Willinge bezoekt veilingen en venduhuizen en koopt met zijn goede smaak geleidelijk aan een passend interieur bij elkaar. Op de zolder van het grote huis blijkt nog een kist te staan met vergeten gordijnen uit de 19de eeuw die weer worden opgehangen. En als niet onverdienstelijk schilder kopieert hij geleende museumstukken met afbeeldingen van de voorouders van zijn vrouw. De portretgalerij van de Westra van Holthes completeert het vernieuwde zomerverblijf. De jaren tot zijn dood, op 86-jarige leeftijd, herinnert Wilmien zich warm en levendig. ‘Mijn vader verplaatste van Pasen tot de herfstvakantie zijn huis naar Oldengaerde. Het liefst had hij zoveel mogelijk mensen over de vloer, een maaltijd met minder dan zeventien personen vond hij maar niets.’ Net als haar zussen trouwt Wilmien vanaf de grote trap in de entree, waarna het feest losbarst in de oranjerie. Familiereünies vinden vanzelfsprekend plaats op Oldengaerde: ‘Er is altijd gedoe.’
Last overdragen
Maar er zit ook een keerzijde aan het bezit van een monumentaal landgoed, zeker de laatste tien jaar waarin Wilmien en haar zussen alleen voor het beheer stonden. ‘De gunstige regelingen van weleer bestaan niet meer, het onderhoud moet je tegenwoordig zelf doen.’ En zo kon het zijn dat de zussen hun auto’s op vrijdagavond vol met etenswaar laden en elkaar dan op Oldengaerde troffen. ‘Vervolgens werkten we het hele weekend om de tuin bij te houden.’ Hulp van de kinderen is al lang niet meer vanzelfsprekend. ‘We kunnen niet, zoals onze vader wel deed, automatisch een beroep op de kinderen doen,’ legt Wilmien uit. ‘Dat lukt deze generatie van tweeverdieners gewoon niet meer, die is veel te druk.’
Met het klimmen van de jaren werd de last van huis en tuin te groot. Na uitvoerig onderling beraad besloten de zussen in 2013 hun bezit over te dragen aan Het Drentse Landschap. Ook de inboedel ging in bruikleen mee om het karakter van het huis vast te houden. Zelf behield de familie een deel van de linkervleugel voor eigen gebruik. Sindsdien staat het erfgoed open voor publiek, de beste garantie dat Oldengaerde blijft zoals het is, menen de zussen. Noblesse oblige. ‘Adeldom verplicht.’