Dit artikel verscheen in Noorderland 2016-8.
Tekst: Jolanda de Kruyf | Fotografie: JDK, Gerard van der Heide, Archief Gemeente Franeker
Een feestje? In 1916 was het er door politiek gekissebis niet van gekomen. Maar in 2016, honderd jaar later, werd het Rode Dorp in Franeker alsnóg officieel geopend. Een blok arbeidershuizen opgetrokken van rood baksteen met opvallend rode pannen op het dak. De volksbuurt mag in een eeuw tijd drastisch zijn veranderd, de herinneringen van bewoners aan hun Rode Dorp zijn nog hartverwarmend.
Een van de eerste bewoners van het Rode Dorp schrijft in de zomer van 1916 een briefje aan het College van Burgemeester en Wethouders in Franeker. Het is er prettig wonen hoor, daar niet van. Maar toch een vriendelijk verzoek aan de weledele heren bestuurders. Of hij bij huis nog “een hokje” zou mogen bouwen, bedoeld voor het paard (!) dat tot groeiende ergernis van moeder de vrouw nu al drie weken lang in de woonkamer bivakkeert.
Of het paard z’n eigen stalletje kreeg, dat vermeldt de geschiedschrijver niet, maar vast staat dat hij veel plezier moet hebben gehad bij het doorspitten van de archieven. ‘Reken maar.’ Gerard van der Heide (70) knikt. ‘Er is zóveel bewaard gebleven in deze oude universiteitsstad; Franeker heeft een ongelofelijk rijk archief.’ Heel mooi, al die documenten. Maar dat plaatste Gerard, zelf de oudste én langst zittende bewoner van het Rode Dorp, wel voor een praktisch probleem toen ie aan zijn jubileumboekje begon. Er moest geschift. ‘Uiteindelijk had ik vijftienhonderd archiefstukken bij elkaar gesprokkeld,’ memoreert hij, ‘voor een uitgave van zestig pagina’s. Toen begon het schrappen. Puzzelen in de tijd, foto’s uitzoeken, originele bouwtekeningen van toen. Het geeft nu wel een aardig compleet beeld.’
Van krot naar “betere stand”
De documenten schetsen een beeld van het begin van de twintigste eeuw. De tijd dat het “rode gedachtegoed” zich vertaalde in sociale woningbouw. Rode Dorpen – feitelijk waren het wijken in een stad – verrezen op veel plekken in ons land. Zo ook in Franeker. Aan het Harlingerend (’t eind van de Harlingerweg) werd in 1916, dankzij een Rijksvoorschot dat de gemeente in zestig jaar tijd diende terug te betalen, het eerste blok van vijf arbeidershuizen uit de grond gestampt. Huizen voor de betere klasse. “Anno 1916” staat in de gevel. Alles nog in grijs steen trouwens, ‘want de later toegepaste rode bakstenen waren veel te duur.’
Het was op dat moment vijf voor twaalf in de stad. ‘Franeker kampte met grote woningnood,’ vertelt Gerard. ‘Een zorgwekkende situatie; veelal kinderrijke gezinnen bivakkeerden in krotwoningen die eigenlijk al onbewoonbaar waren verklaard.’ De nieuwe huizen moesten dus vooral ruimtelijk, luchtig en licht zijn. ‘Het was natuurlijk een hele verbetering. Maar luxe is anders hoor.’ Wat wil je ook voor één gulden en vijfentwintig cent huurpenningen per week. Er was een gasaansluiting (met dank aan de plaatselijke Gasfabriek), maar nog geen stromend water in die beginjaren; bewoners kregen een regenbak meegeleverd. Het wachten was op straatverlichting, de toegangswegen waren modderig en bouwmaterialen waren nauwelijks voorhanden. ‘Vergeet niet,’ zegt Gerard, ‘het was midden in de Eerste Wereldoorlog en woekeren met de middelen.’
Van de eerste dertig huizen hadden er negentien nog geen gaslicht in de kamer. De directeur van de gasfabriek vond dat geen bezwaar, “want het is nog lang licht ’s avonds.” En daar kon je het dan mee doen. Pas in oktober 1919 werd dit probleem opgelost. Er waren ook lange tijd huizen zonder trap naar boven; bewoners konden een paar momenten per dag een trap lenen. Elektriciteit deed pas in de jaren vijftig haar intrede en het sanitair was sober. ‘Tot eind jaren zestig hadden bewoners nog poeptonnen achter het huis, pas daarna kwam er een vast toilet.’ De eerste douches kwamen op de plek van het schrobkolkje, naast de wc.
Geen geboefte in de stad
Huurders van de “betere arbeidersklasse” kwamen in aanmerking voor een huurwoning in het Rode Dorp. Fabrieksarbeiders, lagere ambtenaren, ambachtslieden. De archieven vermelden de komst van arbeiders, een ijzerkramer, een metaalslijper, een brievenbesteller, een kantoorbediende en een schipper. Dat laatste was bijzonder, want daar was het gemeentebestuur niet tuk op, schippers binnen de poorten. Gerard vertelt: ‘Het was een loting die niet altijd even eerlijk verliep voor huurders. Je kon je opgeven voor een huis. Maar er werd zonder pardon geschift. Men wilde geen geboefte binnenhalen.’ Mensen met een strafblad kwamen er sowieso niet in, maar ook schippers of anderen “van buiten de stadsgrenzen” werden vaak geweerd. Die selectie ging ver. ‘Men wilde ook liever geen katholieken huisvesten, want die hadden over het algemeen veel kinderen.’ Later werden de regels wel versoepeld en waren grote gezinnen met tien (of meer) kinderen geen uitzondering meer in het Rode Dorp.
Bedsteden, kribbe en ledikant
In een onderzoek naar de leef- en woonomstandigheden meldt de wijkverpleegster in een van de archiefstukken dat een door haar bezocht gezin nogal krapjes gehuisvest is: “Het gezin, bestaande uit man, vrouw en tien kinderen, bewoont een éénkamerwoning. ’s Nachts slapen twaalf personen in twee bedsteden, een kribbe en een ledikant in de kamer.”
De armencommissie hield in die tijd toezicht op gezinnen die in krotwoningen, houten barakken en in de oude stadsbewaarschool onder veelal erbarmelijke omstandigheden leefden. Deze gezinnen dienden een verzoek in om op de lotinglijst voor de nieuwbouw van het Rode Dorp te komen. Dikwijls vergeefs, zo blijkt wel uit dit vernietigende oordeel van de armmeester van Franeker, uit 1916: “Dit gezin heeft nimmer huur betaald. Groot gezin. Man van het suffe en luie type. Vrouw uit schippersgezin. Analfabeet, slecht karakter en vies. Is regelmatig bij allerhande relletjes betrokken. Slaat er bij samenscholingen ook regelmatig op los, maar heeft dan later weer spijt. Een vijftal dochters hoereren in de zomer. In het tehuis geplaatst omdat hun schip is gezonken. Advies: dit gezin niet voor een nette woning in aanmerking te laten komen.”
Wasgoed tussen de huizen
Gerard, een geboren Franeker, arriveert als 8-jarig jochie in het Rode Dorp, samen met z’n ouders en vijf jaar oudere broer. ‘Op 20 april 1954.’ De datum staat in zijn geheugen gegrift. Exact ditzelfde huis, de ouderlijke woning aan de Minne Hofstrastraat waar hij – na enige omzwervingen – in 1976 ook weer zou terugkeren. Om nooit meer uit dit straatje te vertrekken. Het Rode Dorp was volgroeid en besloeg nu behalve de Harlingerweg ook de Ypeijsingel, Winsemiusstraat en Hofstrastraat. De later gebouwde huizen waren iets groter, ‘iets luxer’, want met subsidie neergezet. Reden om de rode baksteen te introduceren, een antieke Friese drieling, en een rode dakpan. Want het oog wil ook wat.
‘In 1956 kregen we tv,’ zegt Gerard, ‘als een van de eersten in de verre omgeving. Er kwam een grote antenne op het dak en toen die geplaatst werd ben ik op de ladder geklommen, en heb een foto van de buurt gemaakt.’ Zijn vinger wijst op het bewuste kiekje waarop tussen de huizen, hagen en bijgebouwtjes wasgoed wappert.
In zijn tijd is er gelukkig al stromend water uit de kraan. ‘De regenbakken bij huis waren natuurlijk bepaald niet hygiënisch,’ vertelt Gerard. Om het risico op tyfus en tuberculose te verminderen drong de gezondheidscommissie er bij het Friese provinciebestuur op aan alle huizen op de waterleiding aan te sluiten. Dat gebeurde in 1941, zij het niet zonder slag of stoot. Sommige bewoners wilden geen kraan in de keuken en een verbruiksmeter in de gang, vanwege de gevreesde extra kosten, en weigerden de installateurs toegang tot hun huis. De gemeente liet hierop weten dat het om een verplichte aansluiting ging. “Bij tegenwerking volgt uitzetting.” Dat hielp. Maar het leidde ook tot veel wanbetalingen.
Elke cent is welkom
De woningen zijn voor veel mensen een vooruitgang, maar de leefomstandigheden niet. Vooral tijdens en kort na de Eerste Wereldoorlog is er schaarste op het gebied van voedsel, van werk. Het schoolverzuim neemt toe, omdat zelfs de zeer jonge kinderen moeten meewerken voor brood op de plank. Elke cent is welkom. De huurverhogingen die de gemeente twee keer per jaar (!) toepast leiden dan ook tot nog grotere problemen. Gerard: ‘Je ziet in het archief een file van correspondentie ontstaan tussen huurders en gemeente, over de huurachterstanden die in rap tempo oplopen.’ Er zijn gezinnen die kostgangers in huis nemen, soms complete families. Uiteraard volstrekt illegaal en af en toe met een proces-verbaal of zelfs uitzetting tot gevolg.
Er dienen zich meer problemen aan. Zoals de wildgroei aan bijgebouwtjes in de tuinen, hokken voor duiven en konijnen. En de klachtenstroom van bewoners over het uitblijven van verbeteringen in de woningen. De opmars van elektrische apparatuur vergt ook aanpassingen in huis waar bij de aanleg van stroom maar twee stopcontacten zijn aangebracht; één in de kamer en één in de alkoof. Het gezin Bleeker vraagt in 1966 aan de gemeente “om tenminste één extra stopcontact boven, anders weet ik niet hoe ik boven moet stofzuigen en de beide meisjes moeten daar zitten te leren. Dus mij dunkt dat is geen overbodige zaak.”
Een soort Friese Jordaan
Maar het Rode Dorp – intussen beschermd stadsgezicht in Franeker - had toch vooral z’n leuke kanten. Een gemoedelijke volksbuurt, vraag Gerard maar. ‘Iedereen stond altijd voor iedereen klaar, de samenhang was groot. Een vrij sterke sociale controle ook.’ Hij grijnst. ‘Dus ja, had ik wat uitgespookt, dan wist óók meteen de hele buurt dat.’
Het sociale leven speelde zich buiten af, op de stoep. ‘Een soort Friese Jordaan was het.’ Contacten waren hecht, alles en iedereen ging over de tong. ‘Maar men zorgde ook voor elkaar; was ergens een moeder ziek, dan paste een andere moeder op haar kinderen.’ De huizen zijn eind jaren tachtig gerenoveerd, de huren zijn nog altijd relatief laag en er is een wachtlijst van wel tachtig gegadigden.
‘Vanwege de beperkte ruimte en de kleine slaapkamers zijn deze woningen niet meer geschikt voor gezinnen,’ zegt Gerard, die zelf genoegen neemt met een gashaard (en dus geen cv) en een geiser in de keuken. ‘Wat heb ik meer nodig?’
‘Het is nog steeds een heel gezellige buurt vlakbij de stad, maar zo rood als vroeger? Nee, dat is voorbij.’ De feestelijke opening en viering van het 100-jarig bestaan, afgelopen zomer, was ook het einde van een tijdperk, beseft hij. ‘De mensen zijn tegenwoordig meer op zichzelf, er is weinig bemoeienis met anderen en iedereen is druk. Dat is de tijdgeest.’ Gerard is en blijft hier thuis. ‘Oh ja. Als het hard waait kraken de houten kozijnen in hun sponningen, alles in huis beweegt mee. Maar het staat als een huis en ik zou nergens anders willen wonen. Joh, het Rode Dorp gaat nóg wel honderd jaar mee.’
Honderd jaar na dato
Er viel weinig te vieren in 1916. Het was oorlog, er heerste grote armoe en voedsel en werk waren schaars in Franeker. De leefomstandigheden van de eerste bewoners in het Rode Dorp waren allerminst “feestelijk”. Bovendien lagen burgemeester, wethouders, raadsleden én architect van het bouwplan met elkaar in de clinch. Er waren voor- en tegenstanders van de bouw op deze plek en zodoende ook van een officiële opening. En terwijl het ene kamp al brutaalweg prominenten had uitgenodigd, een draaiboek had gemaakt en versierselen besteld (sierkoorden, lauwerkransen en feestverlichting), voelde het andere kamp zich gepasseerd en ontstond een rel in het café waar de politiek doorgaans vergaderde. Er werd gescholden, er vielen rake klappen. Honderd jaar later slaagde een tweede poging gelukkig wél. Onder meer Gerard van der Heide hees zich voor de officiële opening in een oud kostuum. Woningbouwcorporatie Accolade en buurtvereniging It Stiselplak (waartoe het Rode Dorp behoort) bouwden samen met bewoners alsnog een groot feest.
Meer Franeker!
Flaneren in stads Franeker. Het staat in schril contrast met de armoe van het Rode Dorp in de vorige eeuw. Maar de beroemde Friese Elfstedenstad is een bezoekje waard. Wat je natuurlijk niet mag missen: het Koninklijke Eise Eisinga Planetarium waar een model van ons zonnestelsel te bewonderen valt. Het is het oudste werkende planetarium ter wereld. De historische stad, bekend om zijn jaarlijkse grote kaatstoernooi, heeft handenvol bouwkundige pareltjes in huis. Rijksmonumenten zoals het oude stadhuis, de Martinikerk en het Martenahuis. Met mooi weer kun je een boottocht door de grachten maken of aanschuiven bij een van de achttiende-eeuwse theehuisjes. Aan gezellige terrassen en restaurantjes geen gebrek in het centrum.