Tekst: Jolanda de Kruyf | Foto: Museum Joure
Veel typisch Jouster ambachten leven voort onder één dak. Of beter gezegd: onder de daken van maar liefst tien historische panden. Stuk voor stuk gebouwen met een ziel die samen de status van museum ontstijgen. Deze maakfabriek herinnert aan de industriële bloei die de vlecke Joure wereldwijd op de kaart zette.
De argeloze gast weet nog niet precies waarin-ie is beland, bij binnenkomst. Vanuit de Midstraat, het levendige winkelhart van Joure, stap je pardoes in de tijdmachine. Eenmaal over de drempel van het eerste rijksmonument, winkel De Witte Os, ontspint zich een bijzonder ratjetoe dat Museum Joure heet. En de conservator had ons vooraf al beloofd: echt, het is méér dan het lijkt. Dus neem vooral je tijd - parkeren kan praktisch naast de deur en kost niks, wat let je.
Kijken, slenteren, dwalen
Een wirwar van gebouwen, vertrekken en werkplaatsen waar ogenschijnlijk geen enkele logica achter zit. Laat dat nou net de charme zijn van dit fascinerende complex, dat zich graag afficheert als een mix van museum en fabriek. ‘Je kunt hier kijken, slenteren, lekker dwalen. Het is knus en zeg maar gezellig ongeordend,’ lacht Margreet van der Zee. Hoewel de conservator (‘sinds 2003’) zich haast te zeggen dat het museumteam voor de nabije toekomst wel streeft naar “wat meer eenheid”, wordt gelukkig niet getornd aan de verrassende routing. ‘Ik vind het ook wel wat hebben,’ bekent ze. Al die gangen, de sluipdoorpaadjes en deuren naar alweer een volgend avontuur. ‘Het museum is wat dat betreft heel organisch gegroeid in de loop der tijd. En bijna alles is authentiek.’
Hoofdrol voor koffie
Koffie speelt een prominente hoofdrol en de geur van verse bonen waart bijna overal rond. Hoe kan het ook anders. Als bakermat van Douwe Egberts kan en wil Joure niet om zijn beroemdste exportproduct heen. De basis voor een later imperium werd in 1753 al gelegd, toen de Fries Egbert Douwes met zijn vrouw Akke Thysses naar Joure verhuisde en een winkel in koloniale waren begon. Genoegens van het dagelijks leven zoals kruidenierswaren, chocolade en zuidvruchten gingen toen al grif over de toonbank.
In 1780 nam zoon Douwe Egberts met zijn eega Ymke Jacobs Visser het familiebedrijfje over; de tweede generatie stortte zich ook op het bewerken en mêleren van koffie, thee en tabak. Dat was het begin van iets moois, iets groots.
Als we met zevenmijlslaarzen door de geschiedenis gaan, zien we dat de beroemde achternaam verdwijnt zodra Douwe Egberts’ tweede vrouw – in de tijd van Napoleon – de naam De Jong aanneemt. Even later op die tijdbalk komt een zekere Cornelis Johannes ten tonele, en kijk, dan veert ook onze conservator op: ‘Hij heeft het bedrijf en daarmee Joure echt op de kaart gezet,’ vertelt ze, ‘hij zorgde voor de grote expansie.’ Cornelis Johannes zorgde ervoor dat er in ook in Utrecht, in 1919 een winkel kwam.
De Witte Os
De winkel in koloniale waren werd later gevestigd in het statige herenhuis aan de Midstraat en gedoopt tot <I>De Witte Os<P>. Tegenwoordig is de museumwinkel feitelijk al de entree tot het erachter gelegen complex. Hier kijk je al je ogen uit en het ruikt er zalig: het is een nostalgisch snoepwalhalla waar je ook prima terecht kunt voor Friese souvenirs – denk aan tegelwijsheden als <I>foar de kofje net eamelje<P>. Je vindt er een keur aan hemelse zoetwaar: sukelarjereep, perendrup, boterwafel, maagpepermunt, zoethout, sneeuwcaramel, toverballen en Jouster brokken. Bijzonder is het assortiment thee en een unieke koffieblend (“Witte Os koffie”) van zelf samengestelde melanges die nog altijd in eigen huis gebrand worden.
In het aangrenzende kantoor is het alsof Cornelis Johannes, “de tweede stichter” van Douwe Egberts, elk moment kan terugkeren naar zijn staande lessenaar. Ernaast lijkt het alsof de vrouw des huizes zo meteen de thee zal inschenken; de deftige salon is gestold in de tijd en laat zich vanachter glas bewonderen. De oude binnenplaats doet nu, inmiddels overdekt, dienst als VVV-kantoor en centrale balie.
Pakhuizen aan het water
En dan is het tijd voor een flinke brok maakindustrie. Vanuit de roerige Midstraat en dwars door de drukbezochte snoepwinkel loop je feitelijk steeds verder het verleden in, richting het water. De Overspitting, van oudsher de waterweg die grensde aan deze pakhuizen en waarlangs grondstoffen werden aan- en afgevoerd. ‘Met een logische verbinding naar handelsplaatsen Sneek en Heerenveen,’ doceert Margreet van der Zee. Ze legt uit hoe klein maar bedrijvig Joure in de 18de en 19de eeuw al was. ‘Het ligt iets hoger, op een zandrug, dus ideaal in waterrijk gebied en centraal in Friesland. Joure had marktrechten en ook daarom altijd al een bepaalde stadse allure, het was meer dan een dorp. Daarom werd het de vlecke genoemd.’
Stoer vakmanschap
De sfeer van een openluchtmuseum wordt versterkt door de mix van pandjes waarbinnen de collectie is uitgestald. Pakhuizen, afgewisseld door de originele metaalwarenfabriek van Keverling & Co en het schattige geboortehuisje van grondlegger Egbert Douwes (check die lage deurtjes en pas op je hoofd!); vanuit het nabijgelegen Idskenhuizen hier steen voor steen heropgebouwd.
Margreet van der Zee noemt het liever geen “oude ambachten” die achter deze gevels tentoongesteld staan en dankzij vrijwilligers nog geregeld in bedrijf zijn: ‘Dat klinkt naar klompen maken en manden vlechten en dat imago doet geen recht aan Museum Joure,’ vindt ze. ‘Hier is juist zoveel operationele techniek nog zichtbaar. Het drukken, geelgieten, staartklokken maken. Echt stoer vakmanschap. Ik vind het dan ook wel echt een mannenmuseum.’
De Friese staartklok
Drukkers en zetters, klokkenmakers, zilversmeden, koffiebranders, theepakkers, kopergieters; dat lijken misschien metiers die geen specifieke relatie met elkaar hebben, maar in Joure zijn ze onlosmakelijk met elkaar verbonden. Daarom horen ze hier samen thuis. Huisvrouwen konden vroeger hun koffiepunten van Douwe Egberts verzilveren voor echte Friese volkskunst: Makkumer aardewerk, Hindelooper schilderkunst en Friese koperkunst van Dijkstra.
Joure is van oudsher het centrum van de klokkenindustrie en de Friese staart- of stoelklok kom je hier in veel varianten tegen. ‘Over ambachten gesproken: voor de productie van één klok had je al vier verschillende beroepen nodig,’ vertelt Margreet. Zo had je de klokkenschilder – de taferelen op de wijzerplaten zijn kunstwerken op zich -, de uurwerkmaker, de kastenmaker voor de houten ombouw en de geelgieter die behalve de tandwielen en wijzers ook de ornamentjes en klokkenbeelden fabriceerde.
Omstreeks 1880 ging het bergafwaarts met de Friese staartklok, als gevolg van de agrarische crisis. ‘Boeren waren de grootste afnemers, elke zondagse kamer telde er wel één. De staartklok was echt een statussymbool, en tegelijk vaak een wekker: voor de melktijd.’ Omdat kastmakers geen klokken meer onder handen hadden, legden ze zich toe op de productie van meubels. Een nieuwe industrie was geboren.
Toonbeelden van techniek
Minstens twintig van die staartklokken worden nu nog dagelijks, als het museum opent aan- en later op de dag weer uitgezet. Alles tikt en slaat onafhankelijk van elkaar hele, dan wel halve uren. Geen klok staat gelijk. ‘De interesse voor het mechaniek bleef en Joure telt nog steeds een paar echte klokkenmakers. Veel staartklokken zijn een erfstuk in de familie, ze worden vaak gerestaureerd en soms in een modern jasje gestoken.’
Toonbeelden van pure techniek vormen blikvangers in het museum. Zoals de theezakjesmachine, die vroeger 120 zakjes per minuut labelde, niette en uitspuwde. ‘Ik vind dat nog altijd een prachtvoorbeeld van een innovatie uit de 20ste eeuw,’ bekent Margreet, ‘zoveel vernuft in zo’n mooie machine.’ Verderop staan werkbanken, aambeelden, drukpersen, stencilmachines en ingenieus gerei voor elk denkbaar handwerk. ‘Omdat er ook geregeld demonstraties zijn en veel nog echt werkt, is het echt een museumfabriek,’ vindt Margreet. ‘Niets is statisch, het museum leert je als bezoeker begrijpen waarvoor de machines bedoeld zijn. De techniek geeft een tijdsbeeld, iedereen herkent er wel iets in.’ De geuren van metaal, koffie of drukinkt, ze strijden om voorrang. ‘Zelf maken is hartstikke leuk! Hier kunnen kinderen nog van echte vakmensen leren hoe je bijvoorbeeld een hamer vasthoudt of een schootkoffiemolen gebruikt. Je komt echt in aanraking met het materiaal, dat is wel even wat anders dan de halve dag op je schermpje turen.’ Margreet lacht: ‘Die mobiele telefoon vergeten ze helemaal, zodra ze hier binnen zijn.’