“Schiet maar jongen. Ja, natuurlijk!” Als je je ogen sluit, hoor je het ‘m zeggen. Zelfs als je niet warm of koud wordt van een potje voetbal, weet je hoe het klinkt. Zijn uitspraken zijn vergroeid met onze Nederlandse taal; zijn stem ligt opgeslagen in onze herinneringen. Een van de grootste Nederlandse sportcommentatoren aller tijden, voortgekomen uit het Drentse veen. Een noorderling om trots op te zijn: Evert ten Napel. Wij gingen op zoek naar het gezicht achter de stem.
21 juni 1988. Het Volksparkstadion in Hamburg schudt op zijn grondvesten; een kleine voetbaloorlog tussen Nederland en West-Duitsland lijkt tot een uitbarsting te komen. De stille gedachten aan het “nationale trauma” van 1974 worden bedolven onder het oranje feestgedruis, vandaag gaat alles anders, vergeten we het verloren wereldkampioenschap van 74 - de grote teleurstelling. ‘Die wedstrijd was alleen maar een extra motivatie om niet te verliezen,’ zou doelman Hans van Breukelen later zeggen. Oranje leeuwen wiebelen ongeduldig heen en weer op de kuipstoeltjes; spanning suist door het stadion.
Hoewel Nederland in de eerste helft de betere ploeg is, blijft er tot de rust 0-0 op het scorebord staan. Vlak na de rust lijkt de tijd even stil te staan in Nederland. Frank Rijkaard botst tegen Jürgen Klinsmann aan, die over hem heen duikelt. Scheidsrechter Igna twijfelt geen seconde en legt de bal op de stip. Lothar Matthäus schiet de bal binnen. De sfeer is om te snijden, de spanning stijgt, er wordt voor iedere meter gevochten aan het front.
Als Van Basten na een sliding van Jürgen Kohler op de grond belandt, mag ook Ronald Koeman een strafschop nemen. Hij maakt de gelijkmaker. Het kan nog, de strijd is nog niet voorbij. Twee minuten voor het eindsignaal passt Jan Wouters de bal naar Van Basten. ‘Wordt dit de beslissing?’ Met het puntje van zijn tenen schiet Van Basten de bal langs de keeper. ‘Ja! Ja! Marco van Basten 2-1!’ schalt het door de huiskamers. ‘Het Volksparkstadion is van Oranje!’
Van het platteland
Legendarische woorden, na misschien wel het meest memorabele doelpunt uit de geschiedenis van Oranje. Een beeld dat nagalmt in de weemoedige gedachten van heel wat voetballiefhebbers. Zo’n Oranje zouden we immers nooit weer zien. De halve EK-finale is zonder twijfel Everts grootste wapenfeit. Toch praat hij er niet zo graag meer over. ‘Ach, dat heb ik al zo vaak gedaan. We moeten het ook niet groter maken dan dat het was hoor. Ik was daar toevallig en deed het commentaar. Niks bijzonders.’
Evert is een noorderling, dat blijkt. Nuchter en ontspannen, zonder gekkigheden of poespas. Een streekgenoot die op eigen kracht uit het veen klauterde. Zoals zovelen van het platteland. Op ons gemakje schuiven we tegenover Evert aan een tafeltje in een klein restaurantje in Ermelo. De plek waar hij al sinds jaar en dag woont. ‘Nou, wat moeten we drinken?’ Je herkent zijn stem, zonder zijn gezicht ooit eerder gezien te hebben. Een donker, warm geluid, met een zweem van vroeger waar in de verte sporen van Drents doorheen klinken. ‘We doen niet aan de lijn hoor, gaan we voor een gebakje?’ Evert kiest appelgebak. We vertrouwen op zijn deskundige oog. Hij weet tenslotte hoe de lekkerste taart hoort te smaken.
Broodblikken smeren
‘Mijn vader had een bakkerij in Klazienaveen,’ begint Evert te vertellen. ‘Net zoals mijn opa. Niet een grote zaak hoor, maar een kleine bakkerswinkel. Die bestaat nog steeds.’ Evert groeide op met meel in zijn haar en de geur van versgebakken brood in zijn kleren. ‘Zodra een brood uit de oven kwam, stonden wij de blikken in te smeren met zonnebloemolie. Dan kon vader meteen het volgende brood bakken,’ vertelt Evert. ‘Of we moesten de koekjes inpakken en de velletjes van de amandelen peuteren.’ Op zaterdagochtend klom Evert op de zware bakfiets om samen met zijn broer de bestellingen rond te brengen. ‘Ach, daar stelde je geen vragen over. Dat deed je gewoon, hoorde erbij.’
Evert was er ook de jongen niet naar om vragen te stellen. Het was een brave knul. Rustig en bedachtzaam. Samen met zijn broer en drie zussen groeide hij op in het kleine, vertrouwde Klazienaveen. Verder dan school, de bakkerij en de landerijen eromheen reikte Everts wereld niet. ‘Heel soms gingen we met de trein naar Zwolle. De Drentse grens over. Nou, dat was me wat in die tijd!’
Later als ik groot ben
Was het werk in de bakkerij klaar, dan wachtte daar het grote, stille Drentse veen met z’n oneindige avonturen. ‘Hutten bouwen, beestjes zoeken en in de zomer plukten we zonnedauw. Dat verkochten we aan een opkoper, die het plantje gebruikte voor de fabricage van penicilline.’ In de winter schaatste Evert met zijn vriendjes over de kanalen. ‘Bij mooi weer blikspuit doen, knikkeren, hinkelen, je kent het wel.’ En voetballen, héél veel voetballen. ‘Och, ik wist meteen al dat ikzelf geen talent was. Maar ik vond het wel prachtig om te kijken,’ vertelt Evert. ‘Een heel enkele keer fietsten we naar opa en oma in Groningen, wel 70 kilometer verderop. Dan gingen mijn broer en ik naar het Oosterpark om stiekem de wedstrijd te bekijken. Geld hadden we niet, dus kropen we onder het hek door of klommen in de bomen. Vonden we prachtig.’
Op de middelbare school wist Evert het zeker: hij wilde later bij de radio werken. ‘Maar dat zou wel niet, ik woonde immers in Klazienaveen. Was een boertje uit Drenthe. En hoe zou het dan komen met vaders bakkerij?’ Gelukkig wilde zijn broer de zaak wel overnemen, waardoor Evert als vanzelf de vrijheid kreeg om zijn eigen pad te volgen. Thuis werd er niet gepraat over zijn ambities. Dat waren toen niet meer dan wilde dromen, werd er gedacht. ‘Mijn vader was een stille, harde werker. Dat was niet zo’n prater. Maar opa des te meer.’ Opa Evert ten Napel, die de bakkerszaak in Klazienaveen begon, was een dappere verzetsheld. Hij werd naar Buchenwald gedeporteerd, maar overleefde de oorlog. Een flat in Klazienaveen is naar hem vernoemd. ‘Mijn opa was een goede spreker, kon heel mooi vertellen. Dat heb ik vast van hem geërfd.’
Reis door de tijd
De journalistiek trok in de jaren 70. Evert ging verslagjes schrijven voor kleine blaadjes en de regionale krant. ‘Het hele weekend was ik onder de pannen. Vrijdagnacht werkte ik in de bakkerij, zaterdagochtend moest ik voetballen, ’s middags floot ik een wedstrijd, zondag had ik een handbalwedstrijd en ’s avonds tikte ik berichtjes van de “busbrieven” voor de Emmer Courant.’
Toen ze een omroeper zochten in het ziekenhuis, leek dat Evert wel wat. ‘Daar liep ik een logopedist tegen het lijf. Nou, je begrijpt natuurlijk wel dat die me nog heel wat kon leren over mijn Drentse tongval.’ Via de ziekenomroep kwam Evert terecht bij Omroep Groningen, dat toen nog onder de RONO viel (Regionale Omroep Noord en Oost). ‘Tja, en dan begint het balletje te rollen.’
In Hilversum ontdekten ze Everts stemgeluid: ‘Dat vonden ze kennelijk wel aardig.’ Hij mocht beginnen bij de TROS en NOS. Zijn vrouw zegde haar baan in Emmen op en samen verruilden ze de Drentse heide voor de Ermelosche Heide. Zijn eerste grote opdracht was het radiocommentaar bij de finale van het WK voetbal in 1978 in Argentinië, samen met Eddy Poelmann.
In 1982 belde de NOS. ‘Of ik ook naar de tv wilde. Nou, dat was me wel wat hoor,’ grinnikt Evert. ‘De tv was voor mij altijd iets ongrijpbaars. Alleen opa had vroeger een televisie. Daarop zag ik mijn eerste voetbalwedstrijd. Nu zou ik ineens zelf met mijn dikke kop op het beeld staan.’
“Tovernaar in het doel”
Evert waagde de stap en reisde de hele wereld over - als het even kon reisden zijn vrouw en twee kinderen mee. Menig huiskamer vulde zich met zijn stemgeluid. Vertrouwd en herkenbaar. Altijd met die typische klank dankzij de ouderwetse lipmicrofoon. ‘Geluid is echt zo belangrijk,’ vertelt Evert. ‘Ik weet nog dat de klanken van de commentatoren bij de BBC altijd zo mooi waren. Toen heb ik een keer zo’n Engelsman op de schouder getikt en om advies gevraagd. De lipmicrofoon bleek de oplossing. Soms bel ik nog steeds wel eens naar de studio hoor, of ze het geluid even wat harder kunnen zetten.’
Maar naast de klank is Everts eigen idioom misschien wel het meest herkenbaar. Iedereen weet wat er gaande is als een speler een dramatische “fopduik” maakt, de bal “op de deklat” komt of tegengehouden wordt door “een tovenaar in het doel”. “Goeie genade! Wat scheelt het!” We horen het ‘m zeggen, vol overtuiging. ‘Misschien soms wel iets te enthousiast,’ lacht Evert. ‘Want de taalpolitie kijkt thuis mee. Dan belt mijn vrouw met de boodschap dat het wel ietsje minder kon.’
In 2009 maakte Evert bekend met pensioen te gaan. Toch horen we zijn stem nog regelmatig bij FOX Sports Eredivisie en Radio 1. ‘Weet je, het is een soort van virus. Het blijft gewoon zo leuk, die wereld. Laatst kwam ik Foppe de Haan tegen, een goede bekende van mij. Twee ouwe zeventigers onder elkaar, lekker lullen over het leven. Dat is mooi,’ knikt Evert. ‘Maar de dingen veranderen wel hoor. Ik ben voor het eerst opa geworden. Als ze morgen zeggen dat ik een Champions League wedstrijd mag verslaan, terwijl ik ook op onze Pimmetje kan passen, dan kies ik voor dat laatste. Ook al gelooft mijn vrouw dat misschien wel niet.’
Maar of Evert ooit echt helemaal stopt, is nog maar de vraag. ‘Ik fluit in het weekend nog altijd amateurwedstrijden, dus de vieze sporttas blijft nog wel even,’ grinnikt Evert. ‘En ik heb ook zoveel andere dingen: tuinieren, motorrijden, een dagje weg met mijn vrouw. Ach, misschien dat ik over tien jaar op mijn scootmobiel naar Harderwijk tuf, om daar met andere oudjes op een bankje in de haven te mijmeren over vroeger. Dan denk ik weer even terug aan dat volkse jongetje van het Drentse veen dat zijn weg door de omroepwereld baande en uiteindelijk hier terecht kwam.’
- Elise de Jong
- Max de Krijger