Tekst en foto: Ankie Lok
Ankie Lok (1981) werd geboren in Groningen en groeide op in Drenthe. Ze woont en werkt in Amsterdam en komt nog geregeld in het Noorden.
Eeuwigheid
Lang heb ik me verzet tegen het potlood. Daar lag een diepgewortelde angst aan ten grondslag. Woorden in potlood zijn woorden onder voorbehoud, bedoeld om weer uitgegumd te kunnen worden. Een verbijsterende dreiging – een ander kan zomaar je hele tekst uitwissen. Brieven en kaartjes schreef ik altijd met balpen.
Ondertussen koesterde ik een schuwe bewondering voor degenen om me heen die het wel aandurfden. Een van de eerste liefdesbrieven die ik kreeg was geschreven met potlood. Het zag er bescheiden uit: grijze zinnen op ivoorkleurig papier. De relatie heeft het niet overleefd, maar dat terzijde.
'Haar bureaulade is een kerkhof van stompjes'
Het zou nog krap 15 jaar duren tot ik voor de bijl ging, door een terloops betoog van een vriendin, nota bene per e-mail. ‘Ik heb laatst trouwens een supergoedkoop maar prettig potlood herontdekt,’ las ik op mijn scherm. ‘Hij schrijft lekker en omdat het een soort houtschuim is (heel gek), slijpt het makkelijk, buigt het mee en breekt hij dus niet snel.’ Als universitair docent bestelt zij inmiddels hele pallets tegelijk, haar bureaulade is naar verluidt een kerkhof van stompjes. Ook zo’n kwestie, overigens: wanneer is een potlood op? Zuinigheid en een neurotische aanleg verdragen zich lastig met dit schrijfgerei.
Sinds het pleidooi van de vriendin schrijf ik ondanks mezelf veel met potlood, van data voorin aangeschafte boeken tot citaten die het onthouden waard zijn. Heel enkel zelfs een kaartje. Uit verre oorden neem ik fraai versierde potloodsetjes mee als souvenir voor het thuisfront. Al ver voor mijn bekering behoorde het potlood tot het schrijfarsenaal van mijn vriend. Reden: de vogelgids. Bij elke soort in dit boekje krabbelen vogelaars de datum en plaats van hun eerste waarneming. Met potlood dus, want bij buitenactiviteiten past nu eenmaal geen pen. Iets met het weer, geloof ik. Grafiet bevriest niet.
Onlangs maakten we een wandeling met een vriend. In de struiken naast het zandpad landde een gekraagde roodstaart, met zo’n donkere borst dat het ook een zwarte roodstaart kon zijn. ‘Even in het boekje kijken,’ stelde onze vriend voor. Hij graaide in zijn rugzak, er kwam inderdaad een vogelgids uit. Of beter gezegd: een gedeelte van een vogelgids. De kaft ontbrak, het schutblad bungelde aan de laatste millimeters levensdraad, de gelijmde rug wankelde onder het gewicht van de katernen. Zo’n kaal boekblok onthutst altijd weer, en wekt medelijden, ongeveer zoals een naakte baby. Een naakte, huilende baby. Tenminste in mijn oren.
‘Wat is dat?’ vroeg ik overbodig. ‘Ach ja, ik heb mijn goede boekje bij iemand laten liggen,’ deed de vriend het af. Vogelaars schaffen elke herziene editie aan, dus als het boekje zoek is, slingert er altijd nog wel ergens een vorige druk rond. En dit exemplaar zag eruit alsof het veelvuldig rondslingerde. Het leek ten dode opgeschreven, al was er met de potloodnotities op de pagina van de roodstaarten weinig aan de hand.
In een ziek lichaam kan de ziel helder blijven. Het potlood zou niet voor de eeuwigheid zijn? Wat een misvatting. Papier, boeken, de hele wereld gaat ten onder nog vóór het potlood. Dat is best een geruststellende gedachte.
Deze column verscheen in Noorderland 2018-4. Bestel 'm hier online.