Tekst en foto: Ankie Lok
Ankie Lok (1981) werd geboren in Groningen en groeide op in Drenthe. Ze woont en werkt in Amsterdam en komt nog geregeld in het Noorden.
Twee weken lang keken we uit op een zee van geel en bruin. Een bezoeker op ons Drentse vakantieadres zag dit kleurenpalet aan voor koren: maar goed dat het er al af was, anders zou je omkomen in het stof. ‘Dat is geen koren,’ zei ik. ‘Het is een weiland.’
Bij het uitgestrekte weiland hoorde een boerderij. Elke dag reden we erlangs, op de fiets of met de auto. Elke dag lag die boerderij daar maar in de zon te blakeren. Het woonhuis oogde gloednieuw, met glanzende dakpannen en een smetteloze gevel. Het was een ongewoon bouwsel: een Siamese tweeling van gespiegelde onderkomens. En elke dag leek dat eindeloze gras een tintje geler. Een stal, achter op het erf, suggereerde de aanwezigheid van dieren.
'Aanbellen bij een boer kan gewoon'
‘Christina’s World,’ zei mijn vriend. Hij verwees naar een schilderij van Andrew Wyeth, die in 1948 zijn verlamde buurvrouw schilderde. Zij zit in een weids, bruingeel veld, of ligt, of kruipt, of richt zich op. Ze doet het allemaal tegelijk, een bevroren beweging richting een huis aan de horizon. Wyeth schiep een geestelijk doorleefd maar eenzaam tafereel. Zelf wilde hij iets veelbelovends uitdrukken, volgens een citaat op de museumwebsite: ‘De uitdaging was om recht te doen aan haar buitengewone overwinning op een leven dat de meeste mensen als hopeloos zouden beschouwen.’ Als het beeld van Wyeth kreeg het Drentse panorama me in zijn greep. ‘Ik moet daar gaan kijken,’ zei ik tegen mijn vriend. ‘Wil je zomaar bij wildvreemden aanbellen?’ wierp hij tegen. Ik blufte: ‘Dat kan bij een boer gewoon.’
Voor het erf stond een vrachtwagen. Drie mannen leunden in de schaduw tegen het huis. Onze nadering veroorzaakte beweging: een man klom in de vrachtwagencabine, twee honden kwamen aangesneld die na de begroeting weer verdwenen, geruisloos, samen met de jongste man – de zoon. De oudere man – de vader – wilde ons best rondleiden. Met de stappen kwamen de woorden los. Vanuit Twente waren ze hier gekomen, zes jaar geleden, om hun melkveebedrijf uit te breiden. In de stal stonden 130 koeien, al was er plek voor 200: na het afgeschafte melkquotum nu de worsteling met fosfaatrechten. De boer procedeerde nog. En dat gras? ‘Nou ja, gras,’ zei de boer. Dat kon weleens een probleempje worden, de koeien waren al aan de zoveelste voerkuil begonnen. Te maaien viel er niet veel meer.
Op het gemoed van de koeien drukte dit allemaal niet. In de hoogtechnologische stal – het dak reageerde met sensoren op het weer – hadden ze zelfs geen last van de hitte. De open zijwanden maakten het verblijf tot een doorwaaide serre. Er was ook ruimte voor drachtige koeien, kalveren en pinken. Nieuwe stiertjes werden regelmatig opgehaald (vandaar de vrachtwagen). We mochten nog eens komen kijken, en dat deden we, naar het melken, met een moderne carrousel. Met de waterspuit kregen de koeien ook meteen een schoonheidsbehandeling.
Terug in onze tuin hoorden we schapen blaten, diep in de schemering. Soms vermengde het geluid zich met een langgerekte, dwingende galm, golvend over dat gele grasland. De echo van 130 Christina’s.