Tekst: Annemarie Bergfeld
De zee is er ver weg, toch stonden in de Veenkoloniën ooit meer zeevarenden geregistreerd dan in Amsterdam en Rotterdam samen. De inwoners van deze Groningse streek staan bekend om hun pioniersgeest en zin in avontuur, of het nu op het land of op het water is. Het verhaal van eeuwen dynamiek begon met moeras en turf en is nog altijd in het landschap af te lezen.
De kanalen zijn kaarsrecht, de wegen ernaast strak als linialen. Aan weerszijden van water en weg staan de woningen. Als lange linten zie je ze in een landschap van akkers met aardappelen liggen. De akkerranden zijn al net zo strak en recht als de wegen, de kanalen en de wijken, de vaarten die haaks op de kanalen werden gegraven. Je ziet een overzichtelijk landschap met hoge luchten en een verre horizon. Een zo strak ingekaderd landschap vind je in Nederland alleen in de Veenkoloniën, in Zuidoost-Groningen. Hoe dat zo komt? Daarvoor moeten we eeuwen terug, naar het Bourtanger Moor, het grootste hoogveenmoeras van Noordwest-Europa. Drieduizend vierkante kilometers natte grond van afgestorven plantenresten strekte zich uit tot ver in wat nu Duitsland is. Wonen kon je niet op zo'n sponsachtige bodem. Zoals overal stonden ook aan de randen van het moeras kloosters. In de 11de eeuw begonnen monniken van de kloosters in Aduard en het Duitse Essen de randen van het veen af te graven. Als ze die plantenresten in blokken ('turven') stampten en lieten drogen, bleken ze een prima brandstof op te leveren. De monniken hadden in die dagen heel wat vuurtjes nodig om bakstenen op te bakken. Overal op de iets drogere plekken in het natte land van Noord-Nederland en Noord-Duitsland moesten ze immers kerken en kloosters bouwen.
Meer lezen? Dit verhaal verscheen in Noorderland, 2019-2. Je bestelt het nummer hier!