Tekst: Elise de Jong | Fotografie: Fries Verzetsmuseum, Uitgeverij Louise (uit 30.000 evacuees – Friesland en Limburg verbonden door de oorlog, )iStock,
Winter 1944-1945. Tienduizenden evacuees uit ’t Zuiden van ons land laten huis en haard achter, op de vlucht voor het afschrikwekkende oorlogsgeweld. Ook Jozef Craenen en Maria Elisabeth in ’t Panhuis gaan op zoek naar die ene heldere ster die hen naar een schuilplaats zal leiden. Die moet wel hoog aan de hemel, boven de grote stolpboerderij van Trijntje Feersma Hoekstra in Bergum geschenen hebben, waar deze Jozef en Maria met hun pasgeboren kindeke een veilig heenkomen vonden, in de laatste ijzingwekkende maanden van de Tweede Wereldoorlog.
En het geschiedde, als zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zou. En zij baarde haar eerstgeboren Zoon, en wond Hem in doeken, en legde Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg. Lucas 2:6-7
Een lange stille stoet ploetert zich injanuari een weg door de sneeuw, die opgestuwd wordt door een snijdende, gure wind. Op weg naar het Duitse Brüggen, zo’n 11 kilometer verderop, waar de trein naar veiligheid wacht. Niemand weet hoe lang het gaat duren, wanneer de trein vertrekt, waar die heen gaat. Niemand weet of de veilige vluchtoorden ooit bereikt zullen worden. De volgeladen slee, die eerst nog moeiteloos voortgleed, wordt steeds zwaarder nu de dooi invalt. Een oude man struikelt van vermoeidheid; het gejammer van een hongerige baby zwelt aan. Na een lange, barre tocht komt de stoet aan in het Duitse grensstadje, waar de Limburgers in overvolle veewagons worden geladen. Op de vloer een dun laagje stro, in de hoek een emmer voor de behoeften. Buik aan buik staan ze, als vee opeengestapeld. Stapvoets ronkt de locomotief via Duitsland door de nacht, uit vrees voor beschietingen van geallieerden. Regelmatig worden luchtaanvallen op treintoestellen als deze uitgevoerd. Er vallen doden en gewonden. Anderen worden ziek, sterven van de honger of bevriezen van de kou.
Er is een kindeke…
Ook Jozef Craenen en zijn hoogzwangere echtgenote Maria Elisabeth in ’t Panhuis uit het Limburgse Susteren stappen eerder al, in december, in de trein om aan de bombardementen te ontkomen. Daar, midden in die wiebelende wagon, besluit het nieuwe leven in Maria's buik dat het tijd is. De bevalling dient zich aan en Jozef en Maria moeten de trein noodgedwongen verlaten. Waar kunnen ze heen? Waar is het veilig? In onbekend Duits niemandsland gaat het stel op zoek naar een plek, terwijl de weeën langzaam toenemen. Ze vinden een boerderij waar Maria het leven schenkt aan Gerardus Petrus Lambertus Craenen. Een prachtig klein kereltje, vernoemd naar de boer die de familie voorziet van warmte, eten en kleden. Het is Eerste Kerstdag 1944.
Elke dag bang zijn
Kilometers verderop, in de boerderij aan de Achterweg in Bergum, wordt gewoon gewerkt. De koeien moeten gemolken, ’t vee moet gevoerd. Kerst of niet, hier gaat het leven gewoon door. ‘Misschien had mem een extra grote pudding gemaakt en we gingen vast ook naar de kerkdienst, maar meer deden we er niet aan,’ vertelt de inmiddels 88-jarige Trijntje Feersma Hoekstra. ‘Ach, het was de tijd er ook niet voor. Veel te spannend in de hoogtijdagen van de oorlog.’ En dus knoopt Trijntje zoals elke dag om half vier ‘s ochtends haar doek om, schiet in haar overall en ploft half slapend op ‘t krukje om de koeien te melken. Naar school gaat ze sinds haar 14de al niet meer. In plaats daarvan helpt ze heit twee keer daags met melken, en mem in het huishouden. ‘Leuk vond ik ’t heus niet altijd, hoor. Maar je deed het gewoon. Dat spaarde immers een faam, een melkster, uit.’
In die eerste jaren sluimert de oorlog vooral op de achtergrond op ’t Friese platteland. ’s Nachts in bed hoort Trijntje de vliegtuigen overvliegen. Soms klinkt een vuursalvo, explosies die de lucht verlichten en her en der duikt een Duitse soldaat op. ‘Och, en dan waren er nog de verhalen die de ronde deden in het dorp. Over de NSB’ers van verderop of de gevechten bij de Grebbeberg bijvoorbeeld. Maar ja, wat deed je eraan.’ Pas als de Arbeitseinsatz afgeroepen wordt en de fitte kerels moeten opkomen, breekt de oorlog ook in huize Feersma Hoekstra los. ‘Mijn broer Gjalt weigerde de arbeidsplicht, zoals zovelen in die tijd,’ vertelt Trijntje. ‘Hij dook onder bij beppe. Ik zie ze nog aankomen, de Duitsers. Met die enorme geweren en grote laarzen. Om verhaal te halen, waar Gjalt zat. Ze haalden alles overhoop, staken met hun vlijmscherpe bajonetten in het hooi, zwaaiden wild met hun geweren om zich heen, niks lieten ze heel. “Denk om de weckpotten!” riep mijn moeder. Wat was mem ook een flapuit. En nergens bang voor, echt niet. “Oh, schiet dat mens toch dood,” mompelde een van de soldaten daarop. Heit kon de boel net op tijd sussen, ik zal ’t nooit vergeten.’
Later keert Gjalt terug naar huis en duikt samen met twee ooms, een neef en een onderwijzer onder, boven de paardenstallen in de schuur. De spanning is om te snijden in de stolpboerderij. Bij elke razzia staat de familie doodsangsten uit. ‘Bang zijn, de hele tijd bang zijn. Och, dat gevoel is bijna ondraaglijk, echt waar.’ En toch, het einde lijkt in zicht in de nadagen van 1944. Er hangt iets in de lucht, er staat iets te gebeuren. De geallieerden komen steeds dichterbij. Het Nederlandse volk houdt zijn hart vast…
De evacuatie van Zuid-Nederland
Ook de Duitsers zien hun positie verslechteren. Ze proberen te redden wat er te redden valt en langzaam rukt het Duitse front op. Verschillende delen van Zuid-Nederland en Gelderland komen daarop midden in de frontlinie te liggen en het alledaagse leven van de zuiderlingen verplaatst zich naar de schuilkelders. Eten is er nauwelijks, waterleidingen zijn vernield, de elektriciteit is uitgevallen. Explosies trillen in de lucht, kogels vliegen in het rond. Het is overleven in de ijzig koude kelders, maar weggaan? Geen denken aan. De bevrijding is immers nabij! Met oog op ’t gevaar voor de burgers én om het risico op sabotage achter de eigen linies te beperken, besluit de Duitse overheid over te gaan tot gedwongen ontruimingen. Iedereen moet vertrekken; de Duitsers zijn onverbiddelijk. Straat voor straat wordt uitgekamd met een massale evacuatie tot gevolg: 20.000 Limburgers, 12.000 Nijmegenaren en 15.000 evacuees van de Veluwe reizen af naar veilige, Friese vluchtoorden.
Een enorme stroom voor de provincie en dat vraagt om een strakke planning en organisatie. Speciale evacuatieteams proberen de boel in goede banen te leiden; overal waar plek is worden de evacuees opgevangen bij Friese families, of die dat nou willen of niet. ‘Zit je niet op de vluchtelingen te wachten? Tja, dan heb je pech en lever je jouw huis maar in,’ is de boodschap. Er zit maar één ding op: er het beste van maken.
Aap uit de mouw
Ook de familie Feersma Hoekstra krijgt een bezoekje van het evacuatiecomité. Zo’n grote stolpboerderij, daar is heus nog wel plek voor een jong stel en hun pas-
geboren baby, toch? ‘Wat het comité niet wist, was dat mijn ouders natuurlijk al onderdak boden aan vijf onderduikers,’ vertelt Trijntje hoofdschuddend. ‘Het huis zat vol, alle kamers waren bezet. Maar ja, daar praatte je natuurlijk niet over.’ Dus wordt de bedstee in de stal - voorheen gebruikt als opslag - van een flinke schrobbeurt voorzien. ‘Mem zocht wat dekens bij elkaar en ik naaide fleurige gordijntjes. Hier moest het verwachte echtpaar het maar even mee doen.’
In januari 1945 arriveren Jozef, Maria en de kleine Gerardus in Bergum. ‘Ik zie ze nog voor deur staan alsof het de dag van gister is. Het jonge stel met de lytse poppe diep weggestopt in de kinderwagen, verstopt onder een lading spullen. “Ach heden,” zei mem, “eerst maar wat eten.”’ Hup, jas uit, de kleine aan de borst en Jozef en Maria aan de vers bereide roggebrij. ‘Tja, daar zit je dan. Met twee vreemden en een baby’tje aan tafel. Kijk, je moet je voorstellen dat Limburg in die tijd als de andere kant van de wereld voelde,’ vertelt Trijntje. ‘Sterker nog, ik denk dat ik nooit eerder een Zuiderling had ontmoet. Dat was een compleet ander slag volk. Niet voor niets gingen er vreemde verhalen over de Limburgers door ’t dorp. Zo zouden ze apen meenemen van thuis. Ja echt, waar,’ lacht Trijntje. ‘“Och nee toch, now sil it heve”, moet mijn moeder gedacht hebben toen Jozef een piepklein beestje uit z’n borstzak haalde. “Dêr hawwe wy sa’n aap”. Het bleek Pukkie te zijn. Wat heb ik later vaak met dat hondje gewandeld.’
Echte aanpakkers
Het is een volle bedoening aan de Achterweg, met Trijntje, haar ouders, drie broers, een zusje, vijf onderduikers en Jozef, Maria en kleine Gerardje. ‘Soms denk ik wel eens: hoe hebben we het allemaal gered?’ vertelt Trijntje. Maar mijn ouders waren echte aanpakkers. Dan was mem weer bezig met kaas of boter maken, stond ze te roeren in de pap en was ze in de weer met de aardappelen. We slachtten ons eigen vee, hadden een eigen roggemolen, melk bij de vleet. Ja, we redden het wel.’ Voedselbonnen en stukken spek worden verstopt in boeken en naar Amersfoort gestuurd. ‘Daar woonde familie van ons die het harder nodig had dan wij.’ En Maria en Jozef? Die helpen als het even kan mee. Wassen, strijken, schrobben en koken. ‘Behalve als er wat leuks te doen was in ’t dorp. Dan waren ze plots verdwenen. Tja, het bleven natuurlijk Bourgondiërs.’
Hoe groot de verschillen tussen de Zuiderlingen en Noorderlingen ook zijn, toch is de sfeer altijd goed. ’s Avonds tijdens het eten, aan de grote tafel, delen de families verhalen van alledag. ‘Mem sloot meestal af met een verhaal uit de Bijbel. “Zo,” zei Maria dan, “hebben we dat gezeur ook weer gehad.” Ach, daar grinnikten we dan maar om.’ Vooral Maria mist de gezelligheid van het Zuiden. ‘Ze vond Friesland maar plat en kaal, een dode bedoening.’ De intelligente Jozef daarentegen verwondert zich over de unieke landschappen. ‘Soms ging ie met ons mee het land in. Dan schilderde hij ons, terwijl wij de koeien molken.’ Maar het is vooral de kleine Gerardje die alle harten verovert. ‘Hij was zo prachtig en lief; huilde bijna nooit. Och, wat waren we onwennig toen hij na de Bevrijding weer vertrok.’
Een nieuw leven
In mei 1945 is de tijd eindelijk daar. De bevrijdingsfeesten zijn net achter de rug en Jozef en Maria staan te trappelen om naar huis te gaan. Zoals zovele evacuees. Toch blijkt het allemaal nog niet zo makkelijk. Veel geëvacueerde steden zijn volledig aan flarden gebombardeerd. Laat staan de wegen ernaartoe. Bovendien: wie moeten de tienduizenden vluchtelingen weer thuisbrengen? Waar moeten ze heen? Er zit niets anders op dan wachten. Wéér wachten, na al zo lang. Niet tijdens de oorlog, maar er kort na, juist dán ontstaan de spanningen tussen de Friezen en de vluchtelingen. Het gewone leven van vóór de oorlog roept. ‘Jozef, Maria en Gerardje wisten echter al in mei huiswaarts te keren,’ vertelt Trijntje. ‘Ik weet ’t nog goed, een Van Gend & Loos-wagen haalde hen op. Dat afscheid viel wel zwaar, hoor. Vooral van de lytse poppe, die wilden we helemaal niet missen.’ Terug in Susteren blijkt dat er niets meer over is van de woning van Jozef en Maria. Het is één grote ravage. Een thuis hebben ze niet meer. Ze worden opgevangen in barakken; voor hen is de oorlog nog steeds niet voorbij.
‘Pas na enige tijd hoorden we het eerste bericht uit ’t Zuiden. Het ging goed met familie Craenen. Ze keken weer uit naar de toekomst,’ knikt Trijntje. In een razend tempo worden woningen uit de grond gestampt en langzaam vervalt het leven weer in het oude. Gerard krijgt een flink aantal broertjes en zusjes - ‘“Ik heb ieder jaar tien dagen vakantie”, grapte Maria al eens - en Trijntje gaat na de oorlog naar de modevakschool. Nog twee keer reist de familie Feersma Hoekstra af naar Susteren. ‘Ik weet nog dat ik Maria in de keuken zag staan en rende zonder Jozefs’ moeder te groeten door de deur om haar in de armen te vliegen.’ Later maakten ze nog een keer de reis naar het Zuiden. ‘Gerard moet toen zo’n 11 jaar geweest zijn. Het was de laatste keer dat ik hem zag.’ Met het verstrijken van de tijd wordt het contact verbroken. Het leven wordt geleid, Trijntje trouwt met Tjeerd en krijgt haar eigen gezin, de oorlog wordt weggestopt. “Dit nooit weer”, klinkt in stilte onder ’t volk. Maar in gedachten blijven Jozef, Maria en kleine Gerardje altijd bij Trijntje. Ze wonen in haar herinneringen en zorgen voor kleur in het hoofdstuk met zwarte bladzijden. Een rode kleur, dat kan niet anders. De kleur van geloof, van kracht, van liefde.