Dit artikel verscheen in Noorderland 2016-4.
Tekst: Jan Duker | Fotografie: Jan Duker & Harold van der Meer
Lente viert hoogtij. Het jubelt en jongleert weer uitbundig boven de akkers van ons Noorderland. Kieviten, geelgorzen, patrijzen, veldleeuweriken. Alles kwinkeleert in een kakofonie van leven. Mooi, maar ze hebben het moeilijk, de karakteristieke akkervogels. Bepaalde soorten dreigen stilletjes te verdwijnen uit het boerenland. Met een beetje hulp is het tij nog te keren en blijft de jubelzang boven ’t graan bewaard.
Als ik op een mooie voorjaarsdag in mei tussen de akkers door fiets, net buiten mijn woonplaats, wordt mijn aandacht getrokken door een geluid dat ik nog nooit eerder heb gehoord. Ik stap af en luister of ik het geluid kan thuis brengen. Het lijkt het meest op “krek... krek.......... krek... krek...”. Ik zoek de akkerrand af, maar tussen het hoge gewas kan ik niets ontdekken en wat het ook is, het houdt zich opeens stil. Als ik weer op de fiets stap en mijn weg vervolg langs de akkerrand, hoor ik het geluid nog een paar keer, alsof ik nageroepen word. Thuisgekomen zoek ik net zolang op een cd met vogelgeluiden tot ik het gevonden heb. Het blijkt een kwartelkoning te zijn, die zijn eigen wetenschappelijke naam “Crex crex” ten gehore brengt. De kwartelkoning is ongelooflijk schuw, je hoort ‘m wel, maar ziet ‘m zelden.
Akkerranden vol leven
Als je het leuk vindt om vogels te kijken, kun je langs akkerranden allerlei ontdekkingen doen. Als de akkerranden daar tenminste een beetje op ingericht zijn. Nog niet zo heel lang geleden waren de akkers waarop gewassen werden verbouwd strak en recht, en werd de hele kavel benut als gevolg van intensivering en schaalvergroting van de landbouw. Maar veel akkervogels zoals patrijzen, fazanten, veldleeuweriken, geelgorzen, mussen, groenlingen en roodborsttapuiten gedijen goed in kleinschalige landschappen, waar terreinen die minder nuttig zijn gewoon braak en rommelig blijven liggen. Hier kunnen ze zich verstoppen, een broedplaats en voldoende voedsel vinden. De teruggang van akkervogels leidde tot meer aandacht voor deze zo kenmerkende soorten en men vond sommige boeren bereid om een strook van enkele meters van het akkerperceel onaangeroerd te laten. Zo’n rand langs de akker, een akkerrand dus, wordt ingezaaid met andere gewassen zoals kruiden en er kan wildgroei van allerlei planten en grassen plaatsvinden. Door deze akkerranden niet te bespuiten met insecticiden ontstaat er een levendige strook, een wereldje op zich.
Loeren op een lekker hapje
Op landbouwgewassen komen allerlei plantenetende beestjes af zoals bladluizen en slakken die schade toebrengen aan de gewassen. Ze hebben natuurlijke vijanden, zoals spinnen en muizen, die zich juist prima thuis voelen in de akkerrand. Voor hen is de landbouwakker een geweldige voedselbron en zo verrichten ze nuttig werk in het naastliggende hoofdgewas. Daarnaast blijven de grote aantallen insecten in een akkerrand natuurlijk ook niet onopgemerkt bij akkervogels. Zij doen zich in het broedseizoen weer graag tegoed aan het “ongedierte” dat in de akkerrand voorkomt. En hier houdt de akkervoedselketen nog niet op, want hoog in lucht loert menig roofvogel op een lekker akkervogelhapje of een onoplettende veldmuis. Je ziet regelmatig een buizerd boven een akkerrand zweven of er staat een torenvalk stil in de lucht, het zogenaamde “bidden”, waarbij de akkers afgespeurd worden naar prooi.
Geelgorzen in Oost-Groningen
Een van mijn favoriete plekken om naar akkervogels te kijken is Oost-Groningen. Hier vind je de uitgestrekte koolzaadvelden, je kunt er onmetelijk ver kijken en tussen deze velden kom je regelmatig akkerranden of braakliggende terreinen tegen waar het wemelt van de akkervogels. Ik parkeer mijn auto bij een akkerveld en besluit rustig af te wachten wat er gaat gebeuren. Ik speur met mijn verrekijker de omgeving af en al snel ontdek ik de eerste geelgorzen tussen het koolzaad. Van dezelfde kleur, dus nog lastig spotten tussen het gele gewas. Het leuke van geelgorzen is dat ze vaak in groepen bij elkaar leven, zeker buiten het broedseizoen. Dus zie je er één, dan zie je er vaak meer. Door het open raam kan ik het getsjirp horen en al snel klinkt het bekende “titititi tèèèh”, door liefhebbers van klassieke muziek vaak geassocieerd met de Vijfde Symfonie van Beethoven. Nu ben ik geen echte muziekkenner, ik kan de roep van de geelgors beter onthouden door de grote gelijkenis met de kreet “mama-mama-mama-mag-ik-ijsssssss”, waarbij vooral het woord ijs lang wordt aangehouden. Het is maar net wat je handig vindt.
Incidenteel zie ik op mijn tochten wel eens een patrijs tevoorschijn komen, maar dat zijn uitzonderingen. Helaas gaat het met deze geweldig mooie vogel erg slecht in Nederland. De soort gaat al jaren achteruit en voorlopig lijkt er nog geen zicht op herstel, al boeken de akkervogelbeschermers in Oost-Groningen hoopgevende resultaten.
Grauwe kiekendief terug
Maar er is nog een andere reden om eens in Oost-Groningen te gaan kijken. Een soort die het daar goed doet, is de grauwe kiekendief. Persoonlijk vind ik dit een van de mooiste roofvogels die er zijn. In mijn speurtochten langs de akkerranden zie ik ze regelmatig in een sierlijke vlucht zweven boven de akkers. In Nederland waren ze bijna uitgestorven, maar door de grote inzet van de Werkgroep Grauwe Kiekendief broedt er ieder jaar weer een groot aantal paren in Oost-Groningen.
Grauwe kiekendieven leefden oorspronkelijk vooral in hooilanden en in meer moerasachtige gebieden. Ze jagen voornamelijk op muizen en die zijn in een goed muizenjaar ruim voorhanden op de akkers. Overwinteren doen ze in Afrika. Rond half april komt de roofvogel naar Nederland en brengt hier een nest met jongen groot. Aan het einde van de zomer, begin van de herfst, vertrekt ie alweer naar het verre zuiden.
Als ik op de terugreis een dorpskern nader, kom ik aan de rand een groep ringmussen tegen. Mussen houden ook van rommelige terreinen, maar blijven toch veelal wat dichter bij de bebouwde kernen dan de overige akkervogels. In de winter zie je ze vaak rondscharrelen op gemaaide graanpercelen, waarbij ze zich tegoed doen aan graanstoppels en onkruidzaden. De stoppels worden gebruikt als uitkijkpost en om zich ertussen te verschuilen.
Zelf doen: rommelhoekje
Als je zelf een hoekje in je tuin of op je erf laat verruigen, zal dit zeker allerlei vogels aantrekken. Woon je enigszins landelijk en heb je een stukje van je erf dat je niet gebruikt, laat het dan eens een seizoen ongemaaid. Laat alles maar eens flink hoog groeien, je creëert zo als het ware je eigen akkerrand. Zo hoorde ik tot mijn grote verbazing in ons eigen stukje verruiging opeens weer die overduidelijke roep van de kwartelkoning. Ze had hier een nest gemaakt en zat rustig haar eieren uit te broeden. We hielden het een aantal dagen op veilige afstand in de gaten, met natuurlijk de hoop op jonge kwartelkoningen. Helaas is het zover niet gekomen. Voordat de eieren uitkwamen is het nest leeggeroofd en zijn de eieren stukgebeten. De meeste akkervogels maken hun nest op de grond tussen de gewassen en zijn daarmee dus erg kwetsbaar voor roofdieren. De kwartelkoning hebben we niet meer teruggezien, maar onze kleine akkerrand ligt er nog, hopelijk uitnodigend genoeg voor het volgende broedseizoen.