Dit artikel verscheen in Noorderland 2015-1.
Tekst: Jan Duker | Fotografie: Jan Duker, Aaldrik Pot en Guido Worst
Winter. Tijd van kou, vorst en soms ook sneeuw. Het is vroeg donker dus
we zetten de kachel wat hoger of kruipen behaaglijk bij de open haard. Dieren hebben deze luxe echter niet. Hoe is het leven van reeën in de winter? Wat eten ze? Waar slapen ze? Noorderland dook de weiden en bossen in op zoek naar het winterleven van deze prachtige dieren.
Als je in de winter reeën op de akker ziet lopen, vraag je je misschien wel eens af of ze het niet koud hebben. Zeker als er sneeuw ligt en het vriest hebben reeën, net als de meeste zoogdieren, het niet makkelijk. Maar geheel onvoorbereid gaan ze de winter niet in. In het najaar wordt het roodbruine zomerkleed vervangen door een grijze wintervacht. Deze is dikker, en biedt een goede bescherming tegen koude weersomstandigheden. In het voorjaar verhaart een ree opnieuw: de dikke wintervacht wordt dan weer omgeruild voor de lichte en dunnere zomervacht.
Bij reeën noemen we een mannetje bok en een vrouwtje geit. Het onderscheid is hier duidelijk te zien: de bokken dragen een gewei en de geiten niet. Maar vergis je niet, het verschil is niet altijd even duidelijk. Tussen oktober en december verliest de bok zijn gewei. Er begint dan meteen een nieuw gewei te groeien, dat vaak iets groter wordt dan het gewei van het jaar daarvoor. Ter bescherming is het gewei omgeven door een basthuid. Deze voorkomt beschadigingen tijdens de groei. In het voorjaar wordt de basthuid van het gewei geveegd. In de zomermaanden gebruikt de bok zijn gewei om tijdens de paringstijd (bronst) zijn territorium te verdedigen tegen andere bokken. Meestal blijft het bij dreigen en kiest de zwakkere partij het hazenpad. Soms komt het tot een gevecht en wordt het gewei gebruikt om uit te maken wie de sterkste en dus de baas in het gebied is.
Reeën zijn schuwe dieren. Zien doen ze minder goed; ze zien vooral vormen en beweging. Horen en ruiken kunnen ze des te beter. Zodra ze de lucht van mensen, maar zeker ook honden, in hun neus krijgen, slaan ze op de vlucht. Toch zie je ze in de winterperiode dichter in de buurt van bebouwing, op zoek naar voedsel.
Opvallend bij een ree is de witte achterkant, die spiegel wordt genoemd. De spiegel is in de zomer kleiner dan in de winter en bij geiten en bokken verschillend. De geit heeft een haarbosje onder aan de spiegel dat schortje wordt genoemd. De spiegel van de geit is hartvormig, terwijl de spiegel van de bok niervormig is. Als een ree moet vluchten wordt de spiegel groter, waarmee andere reeën worden gewaarschuwd. Voor een jonge ree dat nog bij de moeder loopt en kalf wordt genoemd, is dit het teken dat het de moeder moet volgen.
Een ree voelt zich overal thuis waar het dekking, voedsel, rust en veiligheid vindt. Reeën vestigen zich bij voorkeur daar waar dichte kreupelbosjes worden afgewisseld met akkers en weilanden, die met elkaar verbonden zijn door bospercelen, houtsingels en slootranden. Overnachten doen ze het liefst in de beschutting van een bosperceel dat veelal grenst aan een akker of weiland. Een ree krabt met de voorpoten net zo lang totdat er een ovale en ondiepe plek ontstaat in de aarde, meestal zo’n 45 tot 65 cm groot. Zo’n slaapplek wordt “leger” genoemd.
Bokken zijn over het algemeen iets groter dan geiten. Gemiddeld is een ree zo’n 95 tot 130 cm tussen kop en romp. De schofthoogte ligt tussen 60 tot 90 cm met een gewicht tussen de 16 en 35 kilo. Afhankelijk van de leeftijd van de bok wordt zijn gewei maximaal zo’n 25 cm lang.
Als er sneeuw ligt, zal een ree moeilijker voedsel kunnen vinden. Eigenlijk zijn het fijnproevers. Ze eten niet alles wat ze tegenkomen; ze selecteren hun voedsel op geur en smaak. In de zomer eten ze graag knoppen, jonge bladeren, vruchten, grassen en loten van struiken. In de winter is dit niet voorhanden. Een ree schakelt dan over op ander voedsel zoals heide, wortels, bast van boompjes, en zelfs bladeren van hulst worden gegeten. Je ziet wanneer het heeft gesneeuwd regelmatig krabsporen in de sneeuw. Daar heeft een ree naar voedsel gezocht.
Een afdruk van de hoef van een ree noemen we een prent. Deze prenten kunnen we het hele jaar door aantreffen, maar als er sneeuw ligt in de winterperiode is het nog iets makkelijker. We zien prenten dan duidelijk afgetekend in de sneeuw. Reeën hebben lange poten in vergelijking met de rest van hun lichaam. Ze kunnen zich zo snel verplaatsen en met hun hoeven vele bodemsoorten betreden.
Soms treffen we een grote hoeveelheid prenten aan. We weten dan dat er vaak reeën passeren, maar het zegt niet heel veel over het totale aantal. Reeën zijn in zekere zin gewoontedieren. Ze nemen vaak dezelfde routes door bossen en over akkers en weilanden. De sporen kunnen dus van meerdere dagen zijn.
Het gebeurt niet zo heel vaak, maar soms zien we een ree, in dit geval een bok, met een andere kleur. Hoewel reeën over het algemeen een vacht hebben die varieert van lichtbruin tot donkergrijs, komen we soms ook reeën tegen die geheel zwart zijn. Dit wordt melanisme genoemd. Deze reeën hebben zowel in de winter als in de zomer een zwarte vacht. Overigens bestaan er ook witte en albino reeën, deze worden echter maar zelden waargenomen.
De paden die reeën bewandelen noemen we wissels. Omdat ze vaak dezelfde route nemen, worden de wissels veel gebruikt, wat ook duidelijk te zien is aan het spoor dat hierdoor ontstaat. Overigens zijn reeën niet de enige die deze wissels gebruiken. Ook andere dieren maken gebruik van deze “paden” door het bos.
Reeën leven in de winter in groepen bij elkaar. Zo’n groep heet een sprong. In Nederland zien we vaak sprongen van zo’n 5 tot 10 dieren, maar grotere sprongen van 25 dieren of meer zijn ook niet uitgesloten. In de winter, als er minder voedsel voorhanden is, zetten reeën hun activiteiten op een lager pitje. We zien ze dan ook vaak ergens midden op een akker rustig bij elkaar liggen.