De eerste boeren van het Noorden
Rond 3400 voor Christus veranderde het leven in onze streken voorgoed. De jagers en verzamelaars die eeuwenlang door het noorden van Nederland trokken, werden boeren. De hunebedbouwers bouwden huizen van hout en leem, hielden vee en bewerkten de grond met eenvoudige houten ploegen, voortgetrokken door ossen. Op hun akkers groeiden oeroude graansoorten als eenkoorn, emmertarwe en gerst – de basis van hun dagelijks voedsel.
Toch bleven ze sterk verbonden met de natuur. De bossen en beekdalen leverden noten, vruchten, paddenstoelen, eieren, wortels en kruiden. Ook gingen ze nog regelmatig op jacht of visten in rivieren en meren naar paling, forel en zalm. Hun dagen waren gevuld met werken, oogsten, koken en bewaren – maar waarschijnlijk ook met verhalen vertellen bij het vuur.
Een menu vol graan, melk en honing
Het dieet van de hunebedbouwers lijkt verrassend herkenbaar. Van hun graan maakten ze pap, koeken en brood, gebakken op platte stenen boven het vuur. Hun geiten, schapen en runderen gaven melk, waarvan ze boter en kaas maakten – producten die langer houdbaar waren dan verse melk.
Bij de maaltijd kwam vaak vlees of vis op tafel: wild zwijn, ree, rund of schaap. Groenten en peulvruchten, zoals erwten, bonen, pastinaak en wilde peen, vulden de maaltijd aan. En voor de zoetekauw was er honing – niet alleen een lekkernij, maar ook een belangrijk middel om voedsel te bewaren. Van diezelfde honing maakten ze waarschijnlijk honingwijn of -bier.
Smaken uit het bos en van het land
Hunebedbouwers kenden hun omgeving tot in detail. Ze wisten welke planten eetbaar waren, welke wortels zetmeelrijk, en welke kruiden geneeskrachtig werkten. Vlas leverde olie, touw en linnen; maanzaad gaf smaak én verlichting bij pijn. Aan de bosrand vonden ze bramen, frambozen en bosaardbeien – kleine schatten van zoetheid in een verder sober menu. Verder verzamelden ze eieren in het bos en waren kikkers en knaagdieren een waardevolle aanvulling op het dieet.
- Hunebed Nieuwscafé
- Adobe Stock