Hoe goed heb ik het nog?
In overlijdensberichten treffen we nogal eens teksten aan als “hij heeft de strijd verloren” of “ze vocht moedig tot het einde”. In onze maakbare samenleving lijkt opgeven eigenlijk geen optie. De Groninger longarts Sander de Hosson kijkt daar toch wat anders tegenaan. ‘Het is geen gevecht om te winnen. Het staat in de sterren geschreven of je kans van slagen hebt,’ stelt hij onomwonden. ‘Het is in ons zorgsysteem, in onze cultuur, nu eenmaal vanzelfsprekend dat je alles aangrijpt na bijvoorbeeld een diagnose van kanker met uitzaaiingen. "Hoe lang heb ik nog?" is dan ook een logische, menselijke reactie. Maar soms is de vraag "Hoe góed heb ik het nog?" een veel betere.’
Gevoelig onderwerp
Als algemeen longarts, verbonden aan het Wilhelmina Ziekenhuis in Assen, brengt Sander de Hosson (47) de gevreesde boodschap helaas vaker dan ‘m lief is. ‘Als iemand ongeneeslijk ziek is, trek je als arts natuurlijk alle registers open, om te bekijken welke medische behandelingen nog zinvol zijn. Chemo en immunotherapie kunnen een levensverlengend effect hebben. Maar wat doe je daarna?’
Hij pauzeert even. Hij weet als geen ander hoe uiterst gevoelig het onderwerp is. Als vurig pleitbezorger van de palliatieve zorg – zorg voor mensen, en hun naasten, met een ongeneeslijke en uiteindelijk dodelijk verlopende ziekte – stelt hij zichzelf die vraag vaak. Maar hij legt ‘m ook voor aan collega’s, en aan zijn patiënten. ‘Moet je per se voor een tweede kuur gaan, en een derde, wat win je daarmee? Is elke behandeling wel écht gewenst?’ Het is een duivels dilemma. ‘Toch zouden we langer bij die vraag moeten stilstaan,’ legt Sander uit. ‘Want de realiteit is dat medicatie die het leven verlengt vaak ook het lijden verlengt. Daar moeten we voor waken.’
/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F09%2FFP3cPVBjYmRYR31758890581.jpg)
'Ik voelde me onbekwaam'
Sander de Hosson was nog maar een broekie van begin 20, toen hij geneeskunde studeerde aan de universiteit in Groningen. Daar was het dat hij worstelde met bepaalde aspecten van zijn toekomstige werk als arts. ‘Tijdens de opleiding leerden we álles, maar er werd gek genoeg nooit gesproken over doodgaan. Terwijl ik het sterven wel van dichtbij meemaakte in het ziekenhuis. Ik voelde me onbekwaam om daarover te praten met patiënten.’
Het Martini Ziekenhuis in Groningen had, als een van de koplopers in Nederland, toen al een speciaal team voor palliatieve zorg in huis. ‘Daar ben ik lid van geworden, omdat ik zo nadrukkelijk zag én ervaarde dat dit nodig was.’
Gek op Groninger borgen
De geneesheer die opgroeide in Midden-Nederland, woont en werkt al sinds z’n 17de in het noorden en peinst er niet over om terug te gaan. Hij werkt al jarenlang met veel liefde in Assen en heeft privé z’n hart verpand aan Groningen-stad. Er klinkt een hartgrondig ‘heerlijk!’ uit zijn mond. ‘Die stad heeft alles voor mij, maar ook het buitenleven eromheen is zo fijn. De rust op het Groninger land. Ik vind het een verademing hoor, nooit files, daar heb ik toch zo’n diepe hekel aan.’ Sander de Hosson voelt zich een ras-noorderling, al stond zijn wieg in Utrecht. ‘Ik zou nergens anders willen wonen,’ bekent-ie.
Zodra de witte jas uitgaat kun je hem dan ook op heel wat andere plekken aantreffen dan in steriele spreekkamers of ziekenhuisgangen. Kuierend of toerend door de dreven van “zijn” provincie Groningen, of lekker samen Friesland in. ‘Vaak trekken we er op zondag met het gezin op uit. We bezoeken graag mooie borgen, zoals de Fraeylemaborg in Slochteren, of de Menkemaborg in Uithuizen.’ Ook het Werelderfgoed van de Waddenzee kent weinig grote geheimen voor de dokter. ‘Wadlopen is echt fantastisch.’
/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F09%2Fj7Awqwokhf5dM11758890497.jpg)
Punteren in Giethoorn
Als het even kan pendelt het gezin ook tussen Groningen en Giethoorn. In het idyllische en populaire waterdorp in de Kop van Overijssel schudt de dokter alle zorgen van zich af. ‘We hebben er een vakantiehuisje en gaan graag punteren, met een bootje de grachten en de meren op. Actief bezig zijn in de vrije natuur werkt heel ontspannend, vooral als de grote drukte in het dorp geluwd is, en het vaarwater weer “van ons” is.’
Maar dichter bij huis vermaakt Sander zich ook uitstekend. ‘We wonen dicht bij het Noorderplantsoen in Groningen, dat is echt een mooie oase in de stad. Ik kom er ook graag met de kinderen tijdens mijn wekelijkse papa-middag.’
'Uitbehandeld bestaat niet'
De Hosson staat in de medische wereld zo’n beetje te boek als beschermheer van de palliatieve zorg, én als schrijver. Want de dokter hanteert een even vakkundige als losse pen in maandelijkse columns die hij jarenlang schreef voor Leeuwarder Courant en Dagblad van het Noorden, en nog altijd levert aan het magazine LINDA. Toegankelijk leesbare “zielenroerselen” over zijn ervaringen met de dood en de zorg daaromheen; Sander bundelde ze in de uitgave Slotcouplet, uitgroepen tot beste Groninger Boek van 2019.
Twee jaar verscheen zijn tweede boek Leven toevoegen aan de dagen, dat hij samen met journalist Els Quaegebeur schreef. ‘Ik ben me er terdege van bewust dat ik in dit boek stelling neem tegen een aantal heilige huisjes in de medische wereld,’ zei de arts daar al eens over. ‘Iets wat me soms op behoorlijke kritiek komt te staan. Maar daar trek ik me niks van aan; het weerhoudt me er niet van om palliatieve zorg blijvend in de spotlights te zetten.’
Eén zo’n “heilig huisje” is de term "uitbehandeld". Sander de Hosson is er compleet allergisch voor en zal het in zijn eigen praktijk nooit gebruiken. ‘Uitbehandeld bestáát niet in mijn optiek en eigenlijk hoort het ook niet in de medische wereld thuis. Bij mij zijn mensen pas uitbehandeld als ze hun laatste adem hebben uitgeblazen. Want tót het zover is blijf ik patiënten helpen, om zo min mogelijk klachten te ervaren, om nog zo comfortabel mogelijk te leven. En dat zou het doel moeten zijn van alle zorgverleners.’
/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F09%2Fn00FBLZBvSz9tF1758890571.jpg)
'Wie de dood ziet, ziet het leven'
Mensen leven over het algemeen steeds langer, met als gevolg dat ze ook langer bezig zijn met het proces van sterven. Sommige, ongeneeslijke aandoeningen kunnen maanden, soms jaren voortduren. Er is binnen de medische en maatschappelijke wereld dan ook steeds meer aandacht voor palliatieve zorg. Niet in de laatste plaats dankzij de inspanningen van artsen als Sander de Hosson.
Hij vindt het triest dat er voor veel mensen een taboe rust op het voeren van gesprekken over het levenseinde. ‘Hoewel het moeilijk is, natuurlijk, dat snap ik goed. Het kan heel heftig zijn. Maar mijn ervaring is toch dat mensen best wíllen praten over het laatste stuk van hun leven. Hoe zal het gaan? Wat wil je zelf in die laatste fase? Waar wil je graag zijn, thuis of in een hospice? Bespreek niet alleen welke muziek er op je begrafenis wordt gedraaid, maar regel datgene wat nog kan, en wat nodig is. Dat geeft zoveel rust aan het sterfbed. Ik zeg altijd: wie de dood ziet, ziet het leven. Die onderkent meer dan ooit het mooie en het waardevolle. Kwaliteit van leven is natuurlijk op elk moment ongelofelijk belangrijk, maar zéker in de slotfase van een mensenleven.’
Zijn advies aan patiënten die niet meer kunnen genezen is dan ook zonder uitzondering: ‘Voeg niet tot elke prijs dagen toe aan het leven, maar vooral léven aan de dagen.’
- Reyer Boxem