/https%3A%2F%2Fcdn.pijper.io%2F2025%2F06%2F1ygV1cFXB9eQEP1749134763.jpg)
Een kei met een geheim
In het Noordbargerbos, aan de rand van Emmen, ligt een indrukwekkende zwerfkei. Massief, grijs en met een verhaal dat ooit de verbeelding prikkelde van archeologen én dorpsbewoners. Deze enorme steen, in de volksmond bekend als de Steen van Noordbarge of de dikste stien, leek ooit het restant te zijn van een hunebed. Zó overtuigend zelfs, dat de steen alvast een officieel hunebednummer kreeg: D48. Maar wat begon als een spannend archeologisch vermoeden eindigde in een teleurstellende ontdekking.
De vergissing
De bekende archeoloog A.E. van Giffen, die begin 20ste eeuw de Drentse hunebedden inventariseerde en restaureerde, speelde een belangrijke rol in dit verhaal. In afwachting van nader onderzoek gaf hij de enorme kei van Noordbarge het nummer D48. De gedachte was simpel: dit moest wel een deksteen zijn van een hunebed dat grotendeels onder het zand verscholen lag. Maar toen men ging graven, bleek er onder de steen niets dan aarde. Geen draagstenen, geen grafstructuur – alleen een eenzame kei.
Groot, grijs en misleidend
Toch was die vergissing begrijpelijk. De Steen van Noordbarge is indrukwekkend in formaat: met een breedte van ruim 4 meter en een vermoedelijk gewicht van zo'n 55.000 kilo is het een van de grootste zwerfkeien van Nederland. Geen wonder dus dat men dacht met een monumentaal hunebed te maken te hebben. Maar het bleef bij die ene kei. D48 werd van de lijst geschrapt en Drenthe telt sindsdien officieel 52 hunebedden, genummerd van D1 tot en met D54, waarbij D33 verdwenen is en D48 dus geen hunebed bleek te zijn.
Wat maakt een hunebed een hunebed?
Hunebedden zelf – de échte dus – stammen uit een ver verleden, zo'n 5400 jaar geleden, gebouwd door het trechterbekervolk. Ze dienden vermoedelijk als grafkamers voor meerdere generaties, met daarnaast mogelijk rituele of territoriale functies. Van Groningen tot Drenthe liggen ze verspreid over het landschap; reuzen van steen die de tijd hebben doorstaan.
D48 is geen grafmonument, maar wel een stille getuige van de ijstijd, van vergissingen en van het menselijke verlangen om betekenis te geven aan wat eeuwenlang in de aarde verborgen lag. Misschien is dát juist het meest fascinerende aan deze kei: dat hij geen hunebed is en toch een verhaal vertelt.
- Dr. A.E. van Giffen, Drents Archief, Groninger Instituut voor Archeologie