Deel 1: Wintergasten in het noorden

Er zijn genoeg wintervogels die een stuk minder opvallend of bekend zijn.

Onze gevleugelde wintergasten komen meestal uit het noorden. Verdreven door kou en sneeuw, hopen ze in ons land op wat mildere omstandigheden en vooral op voedsel. De meest in het oog springende wintergasten in ons land zijn misschien wel de ganzen, maar er zijn ook vogels die een stuk minder opvallend of bekend zijn. Vandaag deel één!

Sneeuwuil
De sneeuwuil is voor Nederlandse begrippen misschien wel de meest ultieme wintervogel. Ze broeden in Arctische gebieden zoals Groenland en het noorden van Rusland. Het zijn behoorlijke zwervers, maar meestal trekken ze toch niet verder dan Zuid-Scandinavië. Het gebeurt zelden dat ze in Nederland verzeild raken. De opwinding was dan ook groot toen er vorige winter “zomaar” twee sneeuwuilen op Vlieland werden gezien. Uiteindelijk bleven ze de hele winter op het Waddeneiland hangen. In november 2001 kwamen er drie sneeuwuilen met een Russisch schip mee naar de Eemshaven. Ze waren tijdens een vliegende storm bij Groenland op het schip geland.

Pestvogel
Zijdestaart of wasvleugel, zo heten ze (vrij vertaald) in Duitsland, Zweden en Engeland. Namen die deze prachtige vogel recht doen. De Nederlandse naam pestvogel komt voort uit het vroegere bijgeloof dat de vogels de voorbode waren van een naderende pestepidemie. Hun wonderlijke uiterlijk en hun plotselinge verschijning in de winter moest wel een onheilstijding zijn. De werkelijkheid is anders. Pestvogels komen pas als in het noorden het voedsel op is. Je ziet de vogels hier graag een besje van de Gelderse roos pikken. Pestvogels zijn vaak opmerkelijk tam. In hun broedgebieden komen ze waarschijnlijk nooit een mens tegen en ze hebben ook niet geleerd bang voor ons te zijn.

Koperwiek
De koperwiek is het noordelijke neefje van de merel. Hij is alleen een stuk kleurrijker, vooral zijn koperkleurige oksel springt in het oog. In Scandinavië is het vooral een bosvogel. Hij ontdekte echter, net als de merel in Nederland deed, dat het afschudden van je schuwheid allerlei voordelen biedt. Koperwieken zoeken ook daar de dorpen en steden op, niet in de laatste plaats omdat vooral daar veel besdragende struiken zijn te vinden. De koperwiek kent vele dialectnamen. Een daarvan is het Friese Noarmantsje. Vogelvangers vingen in het najaar vooral bij noordenwind veel koperwieken die ze ook wel halve vogels noemden. Dit omdat ze de kleinste onder de lijsterachtigen zijn.

Sneeuwgors
Grappige vogeltjes zijn het, die sneeuwgorzen. Op de stranden van de Waddeneilanden of op de kwelders langs de Groninger en Friese kust maak je de meeste kans om ze te zien. Of in de zomer op de hoogvlakten of langs de kusten van Scandinavië. Bij ons trekken ze in groepjes al kwebbelend rond. Ze eten vooral zaadjes van aangespoelde planten. De mannetjes hebben helderwitte vleugels, de vrouwtjes zijn wat gedekter van kleur met veel roestbruine tinten. De sneeuwgors doet zijn naam ook wel eer aan. Als ze vliegen doen ze erg hun best op dwarrelende sneeuwvlokken te lijken, waarbij dan juist de witte vleugels van de mannetjes opvallen.

Smient
Fluiteend wordt hij ook wel genoemd, de smient. Op mooie winternachten hoor je ze soms over je huis vliegen. Pfieuw hoor je dan, al zegt de vogelgids dat het eigenlijk WIE-oe is. Dat is het lastige met vogelgeluiden, die moet je niet lezen, maar horen. De smient broedt langs meren op de toendra, maar in de winter is Nederland the place to be. Een groot deel van de Noordwest-Europese populatie komt hier in de winter foerageren op het malse gras. Vooral de mannetjes springen in het oog met hun roodbruine kop en okergele kruinstreep. Een vlucht smienten herken je goed aan de grote witte vlakken in de vleugels van de mannetjes.

Bron: Aaldrik Pot | Beeld: iStock

Laatste nieuws