Het Nationaal Rijtuigmuseum: romantiek in Leek

Beleving is alles in het Nationaal Rijtuigmuseum. En Nienoord heeft een streepje voor.

Dit artikel verscheen in Noorderland 2017-4. Controleer in verband met de coronamaatregelen de website voor een bezoek.

Beleving is alles in het Nationaal Rijtuigmuseum. En Nienoord heeft een streepje voor. Want de bekoorlijke buitenplaats in het Groninger Westerkwartier etaleert al van nature het juiste decor, dat zelfs in de meest notoire brompot een ware romanticus wakker kust. Dompel je onder in een wereld op wielen en waan je de koning te rijk met barouche en berline, calèche en coupé, slede of sjees.

Vorstelijk welkom op Nienoord. Waar het jonge lover nu zo zachtjes ritselt en de indrukwekkende borg in zonlicht baadt. Achter gemillimeterde gazons strekken zich eindeloze hectares natuurschoon uit, waar pauwen en ijsvogels de wacht houden. Het is ook de habitat van vossen, uilen, fazanten en bergeenden. De groene loper ligt weer uit, kortom, een plaatje. Na vijf eeuwen nog steeds. Goed, geen jonkers van enig statuur meer die dit huis bewonen en geen hofnar binnen handbereik om de visite te vermaken. Maar alles ademt nog de weelde van weleer, de grandeur is voelbaar in én rond de borg, op dat grote landgoed. En gelukkig hebben we de verhalen nog! Verpakt in de grootste collectie hippomobiel erfgoed die Nederland rijk is, die – als we dan toch aan het pochen zijn – samen met die in Wenen en Lissabon tot de grootste collectie van Europa behoort: 235 rijtuigen, 60 sleden en 200 miniatuurkoetsjes.

Ratelen over kasseien

De zintuigen draaien overuren in Leek. Luister maar, hoe manshoge wielen over 19de-eeuwse kasseien ratelen. Hoor het snuiven van statige werkpaarden, het ritmisch stappen van hun hoeven. Zelfs de geur van paardenvijgen is… nou ja, min of meer authentiek. De lach die volgt is gul en typerend voor drs. Geert Pruiksma; de vrolijke kunsthistoricus is sinds een dik jaar directeur van Museum Nienoord en laat zich ook graag meevoeren op een fantasierijke tijdreis. Geert raakte, lang voordat hij hier aan het roer kwam, al betoverd door de borg, het Groningse kasteel dat in ’t begin van de 16de eeuw verrees. Al sinds 1991 is hij één van die vele goede “vrienden”, de vereniging ontsproten aan het illustere studentencorps Vindicat dat bijna zestig jaar geleden aan de basis stond van het Nationaal Rijtuigmuseum.

Ridders op houten wielen

Da’s een bijzonder verhaal. Het waren de Groninger studenten die na de Tweede Wereldoorlog nog gretig gebruikmaakten van klassieke koetsen in bruikleen, om mee te pronken op hun royaal uitgedoste universitaire feesten; bonte optochten en maskerades door de stad. Als ridders op houten wielen, in een tijd dat de auto furore maakte. ‘Het waren de goede mensen op de goede plek,’ meent Geert Pruiksma. Want die groep studenten trok zich het lot aan van de rijtuigen die in verval raakten en in handen van oudijzerhandelaren dreigden te eindigen. Met lede ogen zagen ze aan hoe het nostalgisch transport met het jaar verpauperde, hoe er mot in de bekleding kwam en houtworm in de wielen.

‘Er moest iets gebeuren,’ zegt Geert. ‘Daarom kochten ze zelf koetsen aan, rijtuigen met een bijzonder verhaal.’ Eén van die studenten van het eerste uur was Jaap Stienstra (94 nu), die geregeld meehielp bij grote events op de Fraeylemaborg in Slochteren en meedacht over het behoud van de uitdijende collectie rijtuigen die in onbruik raakte. Hij was het die in ’58, samen met de gemeente Leek en een aantal koetsenliefhebbers – veelal nazaten van borgheren – verenigd in De Compagnie (de huidige Vriendenvereniging) het Nationaal Rijtuigmuseum oprichtte.

De romantiek van het reizen

Dat museum draagt nu zorg voor ons aller culturele erfgoed. Nationale trots, maar wel met een vanuit deze provincie ontstane collectie: tientallen rijtuigen en sleden en honderden andere objecten zijn van Groninger komaf of werden hier intensief gebruikt. ‘Deze rijtuigen hebben onze bescherming nodig,’ zegt Geert Pruiksma. ‘Ze vallen in eenzelfde categorie als klassieke vaartuigen of oldtimers, met vaak ook ’t zelfde type liefhebber; maar de rijtuigen zie je weinig meer in het straatbeeld.’ Voor de directeur verbeelden al die rijtuigen de romantiek van het reizen. ‘Wat was hun bestemming? Naast wie kwam je te zitten? Sommige koetsen waren bedoeld om in gezien te worden, op de zondagmiddag. Andere juist om zo snel mogelijk mee wég te komen, om te vluchten.’ Wat hem als kunsthistoricus zo boeit is de smeltkroes van stijlen en stromen, vertaald in een glimmende koets, fijn gesmeed beslag, zetels voor menner en passagiers, in zacht pluche en leer. ‘Alles vind je erin terug; barok en rococo, classicisme. Het zijn als het ware kunstvoorwerpen voor dagelijks gebruik.’

Koets voor keizer en herenboer

Vervoer voor alledag misschien, maar… niet voor iedereen. Het rijtuig was voor de “happy few”; dat maakt een rondje met conservator drs. Jan Zijlstra door de volgepakte depots wel duidelijk. Koetsen van keizers en koningen (én hun maîtresses), maar ook van landjonkers, herenboeren , de dorpsdokter, de nonnen en de dominee blijven hier goed geconserveerd. Een respectabele en omvangrijke collectie. Toch steekt het Jan Zijlstra soms dat ze alles in huis hebben wat in de 19de en 20ste eeuw op straat (of boerenland) rond reed of gleed, ‘behalve de nutsvoertuigen; de bakkerskar, de brandweerwagen. Die staan in het Openluchtmuseum in Arnhem.’

Het zij zo. Het belang van de collectie in Leek is groot, beaamt de conservator. Kijken mag, maar… alleen met je ogen. De rijtuigen die in de ereloges staan opgesteld zijn uiterst kwetsbaar voor klimaatschommelingen, plaagdieren, vette vingers. Nieuwkomers op Nienoord gaan standaard een poosje “in quarantaine” om houtworm en andere vormen van rampspoed te weren. Vervolgens verwerven ze een vip-plek tussen de andere museale wielen. Draaiend erfgoed, door de verhalen tot leven gewekt.

www.museumnienoord.nl

Bron: Jolanda de Kruyf | Beeld: Jolanda de Kruyf

Laatste nieuws