De artistieke talenten van Ton ter Linden

In de hoogtijjaren 80 en 90 kwamen zijn fans met vele duizenden tegelijk naar Drenthe en dwaalden rond in de Tuinen van Ton ter Linden.

Wie de schilderachtige schoonheid van dingen kan zien is niet per definitie een gezegend mens. Want luisteren met je ogen maakt ook gevoelig voor de onverschilligheid van anderen. En dat bezorgt een fijnbesnaard man als Ton ter Linden (83) wel eens hartzeer. Voor de “schilder van het licht” is esthetiek een levenselixer.

‘Als de tuin maar geen verdriet heeft,’ had Ton ter Linden gezegd, bij het afscheid van zijn zelfgeschapen Hof van Eden in Ruinen. Maar hij had het. Twintig jaar verder valt het de aimabele groenarchitect nog altijd zwaar om te praten over het vertrek uit de “Tuinen van Ruinen” die hem wereldfaam bezorgden. ‘Vreselijk, vreselijk,’ prevelt-ie en schudt zijn hoofd, ‘ik kom er niet meer, het doet pijn om te zien dat mijn dierbare tuinen er niet meer zijn.’

Levenswerk van één man

Ton ter Linden geldt als absolute autoriteit in de internationale tuinarchitectuur. Als één van de grondleggers van The Dutch Wave behoorde hij tot de vernieuwers van de Nederlandse tuincultuur. Het grote publiek kent hem van zijn bezoektuinen met hun natuurlijke uitstraling: ‘Het oogde vanzelfsprekend, maar daar was járen aan gewerkt.’ Door een meesterhand geregisseerde bloemenfeesten. In de hoogtijjaren 80 en 90 kwamen zijn fans met vele duizenden tegelijk naar Drenthe en dwaalden rond in de Tuinen van Ton ter Linden. Het levenswerk van één enkele man die daar, gedwongen door z’n afnemende fysieke gestel, na 30 jaar een streep onder zette. Het moest wel. Maar gek genoeg lag het accent in al die artistieke jaren nooit op zijn schilderkunst, terwijl daarmee juist alles begon. Aan de oorsprong van zijn tuinkunst ligt Tons tekentalent. Het witte papier was als de zwarte aarde. Maagdelijk. Nog onontgonnen. ‘Dat wat ik schilderde, wilde ik ook om me heen hebben. Zonneborders. Een zee van bloemen.’

Verlangen naar vrijheid

Ton zal een jaar of 16 zijn geweest, toen hij van zijn vader het eerste doosje pastelkrijtjes kreeg. Tekenen was als ademen voor de knul die z’n aandacht maar moeilijk bij de klassikale lessen kon houden en door de hoge schoolramen verlangend naar de wolkenluchten keek. Daarbuiten moest-ie zijn. ‘Ik had een hekel aan het keurslijf.’ Amper 14 jaar gaf Ton de brui aan school, vond een baan als oppasser in Artis, volgde op een blauwe maandag een opleiding tot balletdanser (‘maar ik was helaas al te oud, te laat begonnen’) en probeerde het ook op de kunstacademie. ‘Dat heb ik een week volgehouden, toen was ik het spuugzat. Ik heb mijn vrijheid nodig.’ 

Liever ging de geboren en getogen Amsterdammer zelf, of onder de vlag van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie, op ontdekkingstocht door het Vondelpark, waar hij vlakbij opgroeide, of het Jac. P. Thijssepark. Palet, tekengerei, een krukje mee en dan, in de beschutting van het groen, gebeurde er iets in dat jonge lijf. Daar maakte z’n hart een sprongetje. Als vanzelf vormden zijn handen dan bomen, planten en landschappen die op het papier tot leven leken te komen.

Bestemming gevonden

Het was in dat Thijssepark dat Ton ter Linden zijn bestemming vond. ‘Het was er zó mooi. Ik raakte gefascineerd door wat ik zag: de inrichting, het onderhoud, de natuurlijke vegetatie, de heemplanten. Er werd niet geschoffeld of gespit, oh nee, maar met de hánd gewied, elk sprietje met een mesje. Tuinders zaten op hun hurken zodat de bodem intact bleef.’ Als door de bliksem getroffen, toen wist hij het. ‘Dát wil ik ook, als ik later een tuin heb.’ De rest is een succesverhaal. Zijn expositietuinen leken gearrangeerd door de natuur zelf. ‘Omdat alles met elkaar verweven was leek het naturel, maar elke vierkante meter was onder controle.’ Dat simpele mesje van de parktuinders in Amsterdam werd een handzame aspergesteker (‘meer gereedschap gebruik ik nooit’) en Ton stond zichzelf toe om op de knieën te werken; iets minder belastend. Al eiste een leven lang overgave en passie in zijn eigenhandig gevormde oase onvermijdelijk z’n tol. ‘Tuinieren is net zo zwaar als straten maken. Ik heb mijn rug letterlijk kapot gewerkt.’ 

Mozart en Monet in één

Hij is bejubeld en bewierookt om zijn composities en gedurfde experimenten met vorm, kleur, hoogte. Ton werd vanwege z’n frivoliteiten liefkozend de “Mozart” van de tuinen genoemd en de “Monet” door zijn combinatie van tuinieren en impressionistisch schilderen. Namen die nogal hoge verwachtingen scheppen, maar de oude maestro zelf blijft er heel bescheiden onder.

Hier, aan de rand van Sleen in Drenthe, waar Ton en zijn levenspartner sinds een paar jaar wonen en werken, viel de bittere noodzaak weg. Het hóeft niet meer zo nodig, dat oeverloze buffelen, het schaven en stoeien aan de tuin, het engelengeduld. ‘Ik moest daar een weg in vinden, de moed vinden om weer ergens opnieuw te beginnen.’ Hier mag het dan ein-de-lijk een tandje minder. Hoewel de drang naar perfectie altijd dicht onder de oppervlakte ligt. Ton lacht om zichzelf: ‘Ik ben zo verdomde eigenwijs, hè. Toen we hier aankwamen zag ik meteen al hoe het ánders moest.’ Binnen, buiten. Dus hop, daar gingen ze weer. Verbouwen, herschikken, het orkestreren van nieuwe planten- en bloemencomposities in een “levensloopbestendige” tuin. ‘Brede paden, grote tegels, minder wiedwerk.’ Hun vorige woning in De Veenhoop (Fr) had nog een drukbezochte tuin van 4000 vierkante meter en een galerie aan huis. Nu is hun atelier – een lichte werkplaats waar de bloemrijke arrangementen achter glas van Ton volledig tot hun recht komen – nog alleen op afspraak geopend. En dat bevalt prima.

Licht is de essentie van alles

Alom aanwezig is het licht, ‘de essentie van alles.’ Dat licht te vangen met krijt of kwast (‘één streepje mis en je kunt opnieuw beginnen, daarom roept aquarelleren zoveel spanning bij me op’), dat is het hoogst haalbare. Kijken, zoeken, luisteren met je ogen naar het wezen van de bloem en dan iets creëren zoals-ie dat ook in de tuin doet. Dan verrijzen heerlijke stillevens, bont en vol, rijkgeschakeerd in een overvloed aan tinten. 

Soms voert Ton een innerlijke strijd tussen twee talenten. Bekent: ‘Ik zie er wel eens tegenop, het schilderen. Dan stel ik het uit omdat het zoveel energie van me vraagt.’ Maar kijk je diep in z’n hart, dan is hij het allerliefst in de tuin. Midden in dat kleurenspektakel van bloemen, tussen de transparante soorten en de met zorg en liefde gecomponeerde borders. ‘Ik ben een werker, heb dat fysiek ook nodig; bezig zijn in weer en wind, in de storm. Dan heb ik de rust niet om te schilderen. Die tuin verslindt je, hoor, hij slokt je op.’

Schoonheid van vergankelijkheid

Tijd tikt meedogenloos voort. Ton voelt de jaren van noeste arbeid in zijn botten. ‘Ik kan niet meer zo wild tekeer gaan in de tuin als ik zou willen, heb vaker hulp nodig.’ Ach, hij haalt de broze schouders onder de bretels op, want hij hééft hulp, heeft iemand om innig lief te hebben en staat nog midden in het leven dat al zo rijk en gevuld was. 

Wat rest is schoonheid. En er is nog zoveel wat Ton ontroeren kan. Eén enkele blauwe bloem in een wit arrangement. De roos die steeds hoger klimt. Siergrassen, doorzichtig en fijnzinnig. Kamperfoelie, slingerend als een meanderende beek. Licht dat door het tere blad van de papaver schijnt. Maar ook een gehavende pot of een handje scherven; die aanblik kan hem plots raken. Een paar verloren suikerbieten, achteloos in de wegberm. Zie daar de schoonheid van vergankelijkheid. ‘Want wat voorbij is, kan ook zó mooi zijn.’

Bron: Jolanda de Kruyf | Beeld: Gert Tabak

Laatste nieuws